Future, Modals, Relative pronouns & the Passive

Future Tense, modals, pronouns & the passive 
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Future Tense, modals, pronouns & the passive 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Future: will
When to use: 
(1) Om iets aan the bieden, bij beloftes, aankondigingen.
The match will start in a few minutes. (aankondiging)
Yes mom, I will clean my room tonight. (belofte)
(2) Een voorspelling zonder dat je weet of het gaat gebeuren. (je hebt GEEN bewijs).
 I think they will win the match.

Slide 3 - Tekstslide

Future - will
I will/shall read 
You will swim
He will write
We will/shall sing
You will dance
They will walk 

Slide 4 - Tekstslide

Future - will
Shall I read ?
will you swim?
will he write?
Shall we  sing?
Will you dance?
Will they  walk ?

Slide 5 - Tekstslide

Future - will
I will not read
you will not swim
he will not write
we will not sing
you will not dance
they will not walk

Slide 6 - Tekstslide

will + not = WON'T

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide


    The weather ________ be sunny and dry tomorrow.

    Marc ________ join us for dinner, he's not hungry.

   _______ we meet at eight on Friday?

     Maybe they _______ give you you money back if you ask nicely.
will
won't
shall
will

Slide 10 - Sleepvraag

So, when do we always use "shall"?
A
in positive sentences with I or we
B
in negative sentences with I or we
C
in questions with I or we
D
A, B and C are right

Slide 11 - Quizvraag

You must be hungry.
I ... you a sandwich. (make)
A
am going to make
B
make
C
will making
D
will make

Slide 12 - Quizvraag

I have no idea, but I have a feeling that my team ..... (win) tomorrow's match.
A
will winning
B
will going to win
C
is going to win
D
will win

Slide 13 - Quizvraag

What is a relative clause?
A
Het is een bekende van je
B
Dat hangt er van af, alles is relatief
C
Het is een bijzin
D
Ik heb geen idee!

Slide 14 - Quizvraag

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe

Slide 15 - Tekstslide


The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 16 - Tekstslide

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which
where
persoon, dier, ding
persoon
bezit
dier, ding
plaats
Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 17 - Tekstslide

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 18 - Tekstslide

Relative pronouns
Je kunt een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als
  • het al duidelijk is om wie of wat het gaat
  • het pronoun NIET op het onderwerp slaat
  • er een voornaamwoord achter staat







The flowers which he gave me were beautiful.


Persoonlijk: ik, jij, hij, etc.
Bezittelijk: mijn, zijn, onze, etc.
Wederkerend: me, je, zich, etc.
The flowers he gave me were beautiful.

Slide 19 - Tekstslide

We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 20 - Quizvraag

The boy ………... cat has just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 21 - Quizvraag

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 22 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
The only Bond film ... I like is Skyfall.
A
Wel
B
Geen

Slide 23 - Quizvraag

Mag hier "that" ?
Thom, .... is in my class, is 15 years old.
A
Wel
B
Geen

Slide 24 - Quizvraag

Modal Auxiliary Verbs

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Modal verbs 
Om aan te geven dat je iets kan, moet, mag, zou moeten, niet mag, niet kan etc. etc. gebruik je modale hulpwerkwoorden oftewel modal verbs. 

Een modal verb in zijn eentje komt niet voor: er volgt altijd een ander werkwoord op. Je mag IETS niet, je moet IETS. Dat IETS geef je aan door een ander werkwoord. 

Slide 27 - Tekstslide

Bekijk de volgende zinnen goed. 
I can swim; I learnt is when I was five years old. 
My brother and sister can play football really well 
Can you help me with this? 
I can speak four languages 
On Saturdays, I can stay up late. My parents don't mind. 
You can't park here, look at the sign, it's forbidden. 
You can't talk when the teacher is explaining things 

Slide 28 - Tekstslide

Wat betekenen can en can't?
A
Can = kunnen en mogen, can't is niet kunnen en niet mogen
B
Can = kunnen, can't is niet kunnen
C
Can = mogen, can't = niet mogen
D
Can = moeten, can't = niet moeten.

Slide 29 - Quizvraag

Modal verbs
Can & to be able to 
Gebruikt voor possibility, ability, request & permission
We can order pizza if you want.
I can speak 3 languages. Are you able to listen?
Can I go to the bathroom? 


Slide 30 - Tekstslide

Modal verbs
Could
Gebruikt voor possibility & polite request
We could do that tomorrow.
Could you pass me my phone, please?

Slide 31 - Tekstslide

Sorry, I ..... come to your party tonight. I ..... visit you tomorrow!
A
can/can't
B
can't/ couldn't
C
could/can
D
can't/can

Slide 32 - Quizvraag

Passives

Slide 33 - Tekstslide

What makes a sentence passive?
The combination of 'to be' + past participle (volt. dlw) makes a sentence passive

The woman is bitten (by the dog).

The wound was stitched (by the doctor).

Slide 34 - Tekstslide

ACTIVE= He steals a bike.
ACTIVE
ONDERWERP = WIE /WAT het doet staat vooraan de zin.

Slide 35 - Tekstslide

PASSIVE: The bike is stolen.
PASSIVE
DE ACTIE  staat vooraan. NIET wie het doet

Slide 36 - Tekstslide

Drag and drop the passive sentence(s) into the box.
The man is eating his bread.
The thief was caught by the police.
The government was shut down.

Slide 37 - Sleepvraag

Thanos ___________ ___________ by the mightiest 
heroes  of the Earth.
is
are
was
being
be
defeated
defeat
been

Slide 38 - Sleepvraag

Make a passive. Start with 'a goal'...

Slide 39 - Open vraag

Make a passive. Start with 'the oranges'...

Slide 40 - Open vraag