Leesvaardigheid H5&6

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...het verschil tussen een feit, mening en argument benoemen en herkennen;

...vijf verschillende strategieën gebruiken om moeilijke woorden uit een tekst te halen.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Aan het einde van de les kun je...

...het verschil tussen een feit, mening en argument benoemen en herkennen;

...vijf verschillende strategieën gebruiken om moeilijke woorden uit een tekst te halen.

Slide 1 - Tekstslide

Standpunt
Een schrijver kan opschrijven wat hij van iets vindt of hoe hij ergens over denkt. 
Hij geeft dan zijn mening (standpunt).

signaalwoorden
Ik vind, Volgens mij, Ik denk dat...

Redenen voor jouw mening noem je argumenten: waarom vind jij dat?

signaalwoorden = omdat, want, namelijk

Slide 2 - Tekstslide

Feit of mening?
Een feit kun je controleren of het waar is of niet.

Het is vandaag lekker weer.
= mening

Het is vandaag zonnig.
= feit, want je kunt naar buiten kijken en constateren dat de zon schijnt.

Slide 3 - Tekstslide

Conclusie
Aan het einde van de tekst, als de schrijver alle argumenten heeft gegeven, trekt hij soms een conclusie

De schrijver kan dan kort zijn mening en argumenten herhalen.
signaalwoorden = dus, concluderend, dat betekent

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je...

...het verschil noemen tussen feiten en meningen;

...benoemen wat een argument is.


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Sporten is gezond.
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Als je te laat bent, moet je je melden.
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quizvraag

Ik vind het raar om leraren met 'u' aan te spreken.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quizvraag

In welke tekst staan vooral feiten?
A
recensie
B
nieuwsbericht

Slide 11 - Quizvraag

In welke tekst staan vooral meningen?
A
recensie
B
klachtenbrief

Slide 12 - Quizvraag

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je...

...meningen en argumenten in een tekst benoemen;

...signaalwoorden voor een mening, argument en conclusie in een tekst benoemen.


Slide 13 - Tekstslide

Wat is een mening?
A
Iets waar je het wel of niet mee eens bent.
B
Iets wat je kunt controleren.

Slide 14 - Quizvraag


'Iedereen moet zich verplicht laten inenten tegen het coronavirus.’
A
Dit is een mening.
B
Dit is een argument.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
Een feit waarmee je je mening onderbouwt.
B
Een reden waarmee je je mening onderbouwt.

Slide 16 - Quizvraag

Ik vind afval scheiden erg belangrijk, want dan weet ik zeker dat ik het milieu daarmee help.
A
Je leest eerst het argument, daarna de mening.
B
Je leest eerst de mening, dan het argument.

Slide 17 - Quizvraag

Ik vind afval scheiden erg belangrijk, want dan weet ik zeker dat ik het milieu daarmee help.

Welke signaalwoorden herken je in bovenstaande zin?

Slide 18 - Open vraag

Aan de slag!
H5 Lezen: feit, mening, argument

Maak opdracht 1.

Huiswerk = bestudeer alle theorie van leesvaardigheid H1 t/m 4
- hoofdzaken & hoofdgedachte
- tekst & publiek
- tekstverbanden & signaalwoorden

Slide 19 - Tekstslide