Oefentoets werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

pvtt

PVTT

Een werkwoord heeft verschillende vormen, één daarvan is de persoonsvorm tegenwoordige tijd.

Je gaat altijd uit van de ik-vorm: laat de laatste twee woorden (-en) weg van het hele werkwoord. 

Helpen - help              vrezen - vrees      

Redden - red               draven - draaf

Mikken - mik                 laden - laad

Zo schrijf je de pvtt

Ik - vorm of jij/je erachter: stam          Ik word / word jij/je

Jij, hij, zij:                              stam + t         jij wordt/hij wordt/zij wordt

Wij, jullie, zij:                        stam + en     wij worden / jullie worden /

                                                                             zij worden

PVTT

Stroomschema pvvt

Stroomschema pvvt

DE GEBIEDENDE WIJS

Ik weet hoe je de gebiedende wijs herkent en hoe je de gebiedende wijs maakt.

Gebiedende wijs

In zinnen met een gebiedende wijs geef je een bevel. In deze zinnen zit geen onderwerp. Je weet niet precies wie het zegt of doet. De gebiedende wijs schrijf je als de ik-vorm van het werkwoord.

Voorbeelden:

Ruim je kamer op!

Geef dat boek terug!

Welke werkwoordsvorm is hier gebruikt?
'Wees niet bang.'

1. pvtt
2. pvvt
3. gw
4. od

1. Welke zin staat in de gebiedende wijs?

1. Houd mijn tas vast!
2. Kun je mijn tas vasthouden?
3. Ik wil dat je nu mijn tas vasthoudt!

2. Hij (geloven, pvtt) mij niet.

1. gelooft
2. geloofd
3. geloofdt

3. Wat (vinden, pvtt) je van mijn nieuwe schoenen?

1. vind
2. vindt
3. vint

4. De jongens (ontmoeten, pvtt) elkaar op het voetbalveldje.

1. ontmoete
2. ontmoeten
3. ontmoette
4. ontmoetten

5. De jongens (ontmoeten, pvvt) elkaar op het voetbalveldje.

1. ontmoete
2. ontmoeten
3. ontmoette
4. ontmoetten

6. Als ik de takken (vasthouden, pvtt), dan kan jij ze bij elkaar binden.

1. vasthoudt
2. vasthoud
3. vasthout
4. vasthouden

7. De rechtbank besloot beide verdachten tegelijk te (berechten),

1. berechten
2. berechtten
3. berecht
4. berechdten

8. Pak nu onmiddellijk je boek en (houden) je mond!

1. houd
2. houdt
3. hield
4. hielde

9. Gisteren (luiden) de voorspelling nog regen en storm, maar nu schijnt de zon.

1. luidt
2. luid
3. luidde
4. luide

10. Het (verbazen, pvtt) me steeds weer dat er altijd wat moois bloeit in hun tuin.

1. verbaasdt
2. verbaasd
3. verbaast
4. verbaastd

11. Dat er ook 's winters iets in de tuin bloeit, heeft me altijd (verbazen).

1. verbaasdt
2. verbaasd
3. verbaast
4. verbaastd

12. Ik antwoord graag op al jouw vragen. antwoord =?

1. pvtt
2. pvvt
3. vd
4. gb

13. Wees dankbaar.

1. pvtt
2. vd
3. od
4. gb

14. Het vliegtuig is op tijd geland. geland =?

1. infinitief
2. vd
3. vt
4. tt

15. Hij heeft mij ingelicht over de lastige zaak. ingelicht =?

1. pvtt
2. pvvt
3. vd
4. inf

pvtt - pvvt - infinitief - voltooid deelwoord - onvoltooid deelwoord - bijvoeglijk naamwoord - gebiedende wijs?

16. Hij vermoedde helemaal niks. vermoedde =?

1. pvtt
2. pvvt
3. vd
4. inf

pvtt of vd?

17. De relschopper belooft dat hij zijn gedrag verbetert.
verbetert =?

1. pvtt
2. vd

18. Luister naar mij!

1. pvtt
2. vd
3. od
4. gb

Zij vinden dat ze wel een snoepje hebben verdiend.
verdiend =?

1. pvtt
2. vd
3. od
4. gb

pvtt of vd?

19. "Ik beland nog eens op podium,"zei de wielrenner.
beland =?

1. pvtt
2. vd

Pak je jas!

1. pvtt
2. vd
3. od
4. gb

20. pvtt of vd?

Door zijn harde werken is hij op het podim beland.
beland =

1. pvtt
2. vd

Aan de slag!

Maak de volgende oefeningen:

• oefening 10 op blz. 69
• oefening 9 en 10 op blz. 101
• oefening 8 op blz. 133
• oefening 7 en 8 op blz. 162-163
• oefening 6 op blz. 192