Het werkwoordelijk gezegde wordt gevormd door alle werkwoorden samen. Ze zeggen wat het onderwerp doet of overkomt.
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zinnen?
1. De chauffeur heeft het pakketje vanmorgen afgeleverd.
2. Bij de volgende bushalte stapt mevrouw Reijne uit.
3. Zal Simone zondag haar verjaardag vieren?
4. Yfke is een kop warme thee aan het drinken.