2m_verbanden

- lezen in leesboek
- Nakijken huiswerkopdrachten
- Uitleg verbanden
- Oefenen met verbanden
- Huiswerkopdrachten maken
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

- lezen in leesboek
- Nakijken huiswerkopdrachten
- Uitleg verbanden
- Oefenen met verbanden
- Huiswerkopdrachten maken

Slide 1 - Tekstslide

Chronologisch verband

Een chronologisch tekstverband heeft te maken met chronologie, met tijd. 


Signaalwoorden die erbij passen zijn: toen, nu, straks, 1962, in de vorige eeuw, daarna enz…


Slide 2 - Tekstslide

Opsommend verband

Een opsommend verband geeft een opsomming van bepaalde zaken. Het noemt verschillende dingen achter elkaar. 

Signaalwoorden die hierbij passen zijn: ook, en, niet alleen…maar ook, ten eerste, ten vierde, daar komt bij dat… 

Ook opsommingstekens zoals cijfers of dots horen bij de signaalwoorden van een opsommend verband.


Slide 3 - Tekstslide

Tegenstellend verband

Een tegenstellend verband geeft een tegenstelling aan. Een tegenstelling zijn twee dingen die lijnrecht tegenover elkaar staan. 

Signaalwoorden die bij een tegenstellend verband passen zijn: maar, toch, daar staat tegenover enz…


Slide 4 - Tekstslide

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'maar'?
timer
0:30
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch

Slide 5 - Quizvraag

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'echter'?
timer
0:30
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch

Slide 6 - Quizvraag

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'daarna'?
timer
0:30
A
chronologisch
B
opsommend
C
tegenstellend

Slide 7 - Quizvraag

Welk verband hoort bij het signaalwoord 'tevens'?
timer
0:30
A
tegenstellend
B
opsommend
C
chronologisch

Slide 8 - Quizvraag

Welke verband hoort bij
het signaalwoord 'nu'?

timer
0:30
A
chronologisch
B
tegenstellend
C
opsommend

Slide 9 - Quizvraag

Van welk verband is sprake in de
volgende zin?

Het is hier heel mooi, maar heel duur.
timer
0:30
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch

Slide 10 - Quizvraag

Van welk verband is sprake in de
volgende zin?

Mijn zusje wil later zeker deze stad bezoeken.
timer
0:30
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch

Slide 11 - Quizvraag

Van welk verband is sprake in de
volgende zin?

Ik heb pinda's en noten gekocht.
timer
0:30
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch

Slide 12 - Quizvraag

Van welk verband is sprake in de
volgende zin?

Chips vind ik heerlijk, noten daarentegen niet.
timer
0:30
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch

Slide 13 - Quizvraag

Van welk verband is sprake in de
volgende zin?


Tegenwoordig heeft iedereen een smartphone.
timer
0:30
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch

Slide 14 - Quizvraag

Van welk verband is sprake in de
volgende zin?

Ik heb friet en cola besteld.
timer
0:30
A
opsommend
B
tegenstellend
C
chronologisch

Slide 15 - Quizvraag

Welke beschrijving hoort bij een
opsommend verband?
timer
0:30
A
Je noemt verschillende dingen achter elkaar.
B
Er worden dingen in volgorde van tijd besproken.
C
Er worden dingen besproken die lijnrecht tegenover elkaar staan.

Slide 16 - Quizvraag

Welke beschrijving hoort bij een
tegenstellend verband?
timer
0:30
A
Je noemt verschillende dingen achter elkaar.
B
Er worden dingen in volgorde van tijd besproken.
C
Er worden dingen besproken die lijnrecht tegenover elkaar staan.

Slide 17 - Quizvraag

Welke beschrijving hoort bij een
chronologisch verband?
timer
0:30
A
Je noemt verschillende dingen achter elkaar.
B
Er worden dingen in volgorde van tijd besproken.
C
Er worden dingen besproken die lijnrecht tegenover elkaar staan.

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag...

- Maak nu het huiswerk voor de volgende les: 

Opdracht 4 en 5 van het stencil van lezen


Slide 19 - Tekstslide