Grammatica en spelling klas 4

• Nederlands
• Middelbare school

De onderdelen die je krijgt

• u/uw, jou/jouw, mij/mijn
• dan/als 
• werkwoordspelling
• meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden
• samenstellingen
• bijvoeglijk naamwoord
• hoofdletters en leestekens.

jou of jouw? Ik bel jou / jouw morgen even, goed?

1. jou
2. jouw

u of uw? Zij heeft u / uw telefoon laten vallen.

1. u
2. uw

dan of als? Zij is echt veel slimmer dan / als ik.

1. dan
2. als

dan of als? Mevrouw de Vries heeft meer geduld dan / als meneer Jansen.

1. dan
2. als

Zij heeft meer vragen gesteld dan mij / als mij / dan ik / als ik.

1. dan mij
2. als mij
3. dan ik
4. als ik

Koen is net zo fanatiek dan hij / als hij / dan hem / als hem.

1. dan hij
2. als hij
3. dan hem
4. als hem

Tegenwoordige tijd. Die man [bedoelen] het allemaal goed.

1. bedoeld
2. bedoelt
3. bedoeldt

Tegenwoordige tijd. Saar [vinden] wiskunde erg moeilijk.

1. vind
2. vint
3. vindt

Tegenwoordige tijd. [Worden] jij ook altijd zo slaperig na het eten?

1. Word
2. Wort
3. Wordt

Verleden tijd. Mijn baas [beantwoorden] mijn e-mail binnen een uur.

1. beantwoorde
2. beantwoordde
3. beantwoorden
4. beantwoordden

Verleden tijd. Mijn zusje [bewerken] de foto.

1. bewerkte
2. bewerktte
3. bewerkten
4. bewerktten

Verleden tijd. Die twee vliegtuigen [landen] net veilig op de grond.

1. lande
2. landde
3. landen
4. landden

Voltooid deelwoord. Ik heb die foto [verwijderen]

1. Verwijdert
2. Verwijderd
3. Verwijderdt

Voltooid deelwoord. Wanneer heb jij voor het laatst [koken]?

1. gekookt
2. gekookd
3. gekookdt

Wat is het meervoud van 'koala'?

1. koalas
2. koala's

Wat is het meervoud van 'garage'?

1. garages
2. garage's

Zon + energie =

1. zonnenenergie
2. zonne energie
3. zonne-energie
4. zonnen energie

spin + web =

1. spinneweb
2. spinnenweb
3. spinne-web
4. spinnen web

station + fiets =

1. stationsfiets
2. stationfiets
3. stationssfiets
4. stations-fiets

Bijvoeglijk naamwoord: Daar ligt die [verbreden] weg.

1. verbrede
2. verbreedde
3. verbreden

Bijvoeglijk naamwoord. Ze draagt een [nylon] kous.

1. nylonne
2. nylonnen
3. nylon

Bijvoeglijk naamwoord. De [verwijderen] foto's staan nog wel op een USB-stick.

1. verwijderde
2. verwijderdde
3. verwijderden

Bijvoeglijk naamwoord. Mijn ouders kochten een [hout] tafel.

1. hout
2. houten
3. houte
4. houtten

Wat is de juiste spelling van het woord 'loge'?

1. logé
2. logè
3. loge

Wat is de juiste spelling van '12jarige'?

1. 12jarige
2. 12 jarige
3. 12-jarige

Wat is de juiste spelling van 'hygiene'?

1. hygiene
2. hygiëne
3. hygiéne
4. hygïene