Law and Order - Theme 3

Law and Order

    Theme 3

page 36 tb



1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Law and Order

    Theme 3

page 36 tb



Slide 1 - Tekstslide

Doel:


- je weet hoe if/when te gebruiken
- je weet wanneer each/both/none/ every

Slide 2 - Tekstslide

Theme words:

  • burglar             robbery           
  • guilty               suspect
  • innocent           to fine
  • judge                to investigate
  • law                   to punish
  • lawyer              to witness
  • offence             victim
  • pickpocket       violence

            



Do ex. 3 and 4


Slide 3 - Tekstslide

Social media are solving crimes p.40

Have you ever heard of social media related arrests?

What could it mean??

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Social media are solving crimes

Read the text on page 40 textbook

Do exercise 19 and 20 on page 66 workbook

Slide 6 - Tekstslide

Grammar: Both, Each, All, Every and None page 43 tb.

  • Both fugitives were captured bij the police.
  Je gebruikt both (beide) bij twee personen, dieren of dingen.
  Bij both staat het zelfstandig naamwoord in het meervoud.

  • He has a small tattoo on each arm. 
   Je gebruikt each (elke) bij twee of meer personen, dieren of     dingen. Het zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.

Slide 7 - Tekstslide

The criminal admitted to all charges.
The suspect burgled nearly every house in the street.
None of the missing jewels were recovered.
  • All (alle,allemaal), every (iedere) of none (geen, niet één)
  • gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

He held a glass in each hand.
There was police on every corner.
  • Let op! Each gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen. Every , om nadruk te leggen op het geheel.


Do ex. 25+26

p. 70 wb.

Slide 8 - Tekstslide

If and When
  • If betekent "als". Je gebruikt if als je nog niet zeker weet of iets gaat gebeuren of om een voorwaarde aan te geven.
  • You can still catch the train if you leave right now.


  • When betekent "toen" of "wanneer". Je gebruikt when als je zeker weet dat iets gaat gebeuren.
  • I'll visit you when I'm in England next month.    Do ex. 27+28

Slide 9 - Tekstslide

Are there any questions?

Slide 10 - Open vraag