Examentraining leesvaardigheid les 8 basis

Examentraining leesvaardigheid
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Examentraining leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

Lees tekst 1: 'De giraffe, een ‘foutje in de evolutie’ op de Rode Lijst'

Examen 2019 tv1

Slide 2 - Tekstslide

Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
 Welke twee manieren worden in alinea 1 gebruikt?
Schrijf in de uitwerkbijlage alleen de letters op.
In alinea 1
A
worden voor de tekst belangrijke vragen gesteld.
B
wordt de aanleiding voor het schrijven van de tekst gegeven.
C
wordt de mening van de schrijver over het onderwerp weergegeven.
D
wordt het onderwerp van de tekst geïntroduceerd.

Slide 3 - Quizvraag

In alinea 2 staat “Het past perfect bij de oorspronkelijke betekenis van de naam giraffe: charmant en zacht.”  Geef bij elke zin aan of dit wel of geen voorbeeld is van deze uitspraak.
1. Die lange wimpers en gracieuze tong.
2. Giraffen zijn de langste dieren op land.
3. Het zijn een soort reusachtige bambi’s.
4. Kijk eens hoe de moeder zich over een pasgeboren veulen ontfermt.
5. Ze imponeren met hun lange nek.

Slide 4 - Open vraag

Waarom heeft de internationale natuurorganisatie IUCN de giraffe op de zogenoemde Rode Lijst van beschermde diersoorten gezet?
A
Er zijn meer olifanten op aarde dan giraffen.
B
Het aantal giraffen in het wild is flink afgenomen.
C
Het jagen op giraffen neemt toe.
D
Mensen zijn zich er niet van bewust dat giraffen uitsterven.

Slide 5 - Quizvraag

In alinea 4 staat “Maar laten we niet met ons vingertje zwaaien.”  Welke twee zinnen uit de tekst geven voorbeelden van waarom wij niet met ons vingertje moeten zwaaien?
A
“Mensen zijn zich er niet van bewust dat ze stilletjes uitsterven” (alinea 3)
B
“Wij knallen hier ganzen van het weiland, omdat ze voor een tientje schade aanrichten.” (alinea 4)
C
“Dierentuinen hebben soms zelfs zoveel giraffen dat ze aan de leeuwen worden gevoerd” (alinea 5)
D
“Opeens liepen overal mensen rond met mutsen en jassen met giraffenprint.” (alinea 5)

Slide 6 - Quizvraag

“Dierentuinen hebben soms zelfs zoveel giraffen dat ze aan de leeuwen worden gevoerd”, merkt Dekkers venijnig op.” (alinea 5) Wat weet je door deze opmerking zeker over Dekkers?
A
Hij is boos over deze actie van dierentuinen.
B
Hij is teleurgesteld door deze actie van dierentuinen.
C
Hij is verdrietig door deze actie van dierentuinen.
D
Hij voelt zich ongelukkig door deze actie van dierentuinen.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
De giraffe is in de dierentuin een geliefde publiekstrekker.
B
De nek van een giraffe is een fout in de evolutie.
C
Er zijn meer olifanten op aarde dan giraffen.
D
Giraffen in het wild worden bedreigd met uitsterven.

Slide 8 - Quizvraag

Lees tekst 2: ‘Maak kinderen op jonge leeftijd bewust van geld, dan kunnen ze daar in de toekomst beter mee omgaan’ 

Examen 2019 tv1

Slide 9 - Tekstslide

Een tekst kan op verschillende manieren worden ingeleid.
 Welke twee manieren gebruikt de schrijver in alinea 1?
De schrijver
a geeft vooraf een belangrijke conclusie over het onderwerp van de tekst.
b geeft zijn eigen mening over het onderwerp weer.
c introduceert een voor de tekst belangrijke persoon.
d stelt een voor de tekst belangrijke vraag.

Slide 10 - Open vraag

In alinea 2 staat “Kun je tegen een duwtje?”
Waar vraagt deze zin naar?
naar de vraag of iemand
A
een financiële tegenvaller kan opvangen
B
geleerd heeft om met geld om te gaan
C
toe durft te geven dat hij een financieel probleem heeft

Slide 11 - Quizvraag

Eef van Opdorp zegt in de tekst: “Geld gaat vaak niet over geld, maar over gedrag”.
Welke zin uit alinea 3 geeft hiervoor bewijs?
A
“Het zijn vragen die een veel grotere rol spelen.”
B
“Als je voor een dubbeltje bent geboren, word je niet snel een kwartje - al zijn er altijd uitzonderingen.”
C
“Belangrijk: kinderen luisteren niet naar wat volwassenen zeggen, maar kijken naar wat ze doen.”
D
“Hoe moet een twaalfjarige zelf zijn geld verdienen?”

Slide 12 - Quizvraag

In alinea 4 staat “Dat geldt overigens voor iedereen...”.
Waarnaar verwijst het woord ‘dat’?
A
dat armoede stress veroorzaakt
B
dat door stress je denkvermogen beperkt wordt
C
dat iedereen geldproblemen kan hebben
D
dat iedereen last krijgt van stress

Slide 13 - Quizvraag

In alinea 6 staat “Dat is een grote groep bevoorrechte mensen.”.
Wat wordt hiermee bedoeld?
Deze mensen hebben
A
genoeg geld.
B
lang gestudeerd.
C
vooroordelen over arme mensen.

Slide 14 - Quizvraag

Welk advies wordt in alinea 7 gegeven?
A
Geef mensen met geldproblemen vooral persoonlijke begeleiding.
B
Houd digitaal bij welke mensen geldtekort hebben.
C
Onderneem sportieve activiteiten als je geldzorgen hebt.
D
Zorg dat je taalvaardig genoeg bent om een formulier in te vullen.

Slide 15 - Quizvraag

Op welke manier sluit de laatste alinea de tekst af?
A
door een advies te geven hoe je kunt leren om met geld om te gaan
B
door een conclusie te trekken over de manier waarop ouders zelf met geld omgaan
C
door een plan voor scholen aan te bieden over hoe ze lessen rondom geld kunnen vormgeven
D
door te waarschuwen voor het gevaar van te veel geld uitgeven

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van deze tekst?
De lezer
A
kennis te laten maken met de budgetexpert Eef van Opdorp.
B
te informeren over de oorzaken en gevolgen van geldproblemen.
C
te overtuigen dat een advies van een budgetcoach voor iedereen goed zou zijn.
D
te waarschuwen dat jongeren van nu zuiniger met hun geld moeten omgaan.

Slide 17 - Quizvraag