Week 8, les 2 1mh

Welkom bij 
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • huiswerk bespreken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie
  • oefentoets

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
Aan het eind van deze les:



Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Cursus 5 grammatica
§5 Bijvoeglijk naamwoord
opdracht 1,2,4 (blz 208/209)

Slide 4 - Tekstslide

§2 Persoonsvorm onthoud:
2 manieren:
1. vraagproef
2. tijdproef


De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd één woord.

Slide 5 - Tekstslide

§4 Hoe vind je het onderwerp?
  1. Zoek de persoonsvorm.                                                                                                                                 Vanmorgen heeft mijn zus bij de bakker een brood gekocht. 
  2. Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin. (zinsdeelproef)                                                                                Vanmorgen / heeft / mijn zus / bij de bakker / een brood / gekocht. 
  3. Vraagproef: wie (of wat) + persoonsvorm?                                                                                                               Wie heeft? 
4. Het antwoord op de vraag is het onderwerp
 antwoord op die vraag is de persoonsvorm.
        Antwoord = mijn zus --> is dus onderwerp.

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen onthoud:
Stap 1
Vind de persoonsvorm

Stap 2: probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voor de persoonsvorm staat maar één zinsdeel.

– In de vakantie / gaat/ Chris / naar Aruba.
– Chris / gaat/ in de vakantie / naar Aruba.
– Naar Aruba / gaat/ Chris / in de vakantie


Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel.

Slide 7 - Tekstslide

§1 Werkwoord
Een werkwoord is iets wat iemand doet of iets wat iemand overkomt.

Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).

Onthoud: een ww kun je vervoegen!

Dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet.
het ww fietsen
  • Vervoegen:
ik fiets
jij fietst


Slide 8 - Tekstslide

§3 Zelfstandig naamwoord (zn)
  •  Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier,plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: zoon, slager, hond, kat, tulp, ​zonnebloem, handvat, trap, spijt, liefde.​

  •  Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord. 
Bijvoorbeeld: ​ Bert, Lars, Kramer, De Vries, Coevorden, Groningen, Nederland, ​ Spanje.





Slide 9 - Tekstslide

§3 Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het, een.  
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.

De (lw) boom
Het (lw) huis
Een (lw) fiets

bepaalde lidwoorden (blw)---> de + het ---->  verwijzen naar iets specifieks: de man, het huis.
onbepaald lidwoord (olw)  ----> een         ---->   verwijzen naar iets in het algemeen of willekeurigs
Let op! Het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort.
Het is nog vroeg, maar het is buiten al donker.

Slide 10 - Tekstslide

§5 Bijvoeglijk naamwoord (bn)
  • vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!
  • een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord
  • het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord

Voorbeelden:
de rode auto --> rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.

  • een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof  iets gemaakt is.
een zilveren armband, een katoenen shirt


Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Oefentoets

Slide 12 - Tekstslide

Bijlage 1  Presentatie van een product

Namen:
Klas:
Product:
1. Leg uit welk product je hebt gekozen en waarom je dit hebt gekozen.
2. Beschrijf hoe het product er aan de buitenkant uitziet.
3. Leg uit wat het product allemaal kan.
4. Leg uit waarom het publiek dit product van jou moet kopen.
5. Beschrijf de eventuele acties, kortingen of extra’s.





























Slide 13 - Tekstslide

Bijlage 2  Presentatie van een product

1. Hoe gaan jullie het filmpje beginnen?
2. Welke informatie gaan jullie geven?
3. Wat gaan jullie in beeld brengen?
4. Heb je nog andere spullen nodig voor het filmpje?
5. Waar gaan jullie filmen?





















Slide 14 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 15 - Tekstslide

Je weet nu

Slide 16 - Tekstslide

Einde les
Huiswerk:

Slide 17 - Tekstslide