Week 7, les 2, 1mh

Welkom bij 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • huiswerk bespreken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie werkwoorden en  lidwoorden en zelfstandignaamwoorden
  • opdrachten maken 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
Aan het eind van deze les:

  • kun je werkwoorden herkennen
  • kun je lidwoorden en zelfstandig naamwoorden herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Huiswerk:
Cursus 5 Grammatica
§4 ZD Onderwerp
Opdracht 3,4 en 5.1 (blz 207)

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm onthoud:
2 manieren:
1. vraagproef
2. tijdproef


De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
De persoonsvorm is altijd één woord.

Slide 5 - Tekstslide

Zinsdelen onthoud:
Stap 1
Vind de persoonsvorm

Stap 2: probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voor de persoonsvorm staat maar één zinsdeel.

– In de vakantie / gaat/ Chris / naar Aruba.
– Chris / gaat/ in de vakantie / naar Aruba.
– Naar Aruba / gaat/ Chris / in de vakantie


Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel.

Slide 6 - Tekstslide

Onderwerp
  • Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is zo’n zinsdeel.

  • Vrijwel iedere zin heeft een onderwerp.

  • Het onderwerp is vaak iemand of iets die iets doet: de jongen, de boom, de auto, het weer, de brandweermannen.

De vraagproef: wie (of wat) + persoonsvorm?  (wanneer, hoe, welke, wat(voor) = GEEN PV)
                                                                                   
Het antwoord is het onderwerp 

Slide 7 - Tekstslide

Samen aan de slag
opdracht 6

Slide 8 - Tekstslide

§1 Werkwoord
Een werkwoord is iets wat iemand doet of iets wat iemand overkomt.

Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).

Onthoud: een ww kun je vervoegen!

Dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet.
het ww fietsen
  • Vervoegen:
ik fiets
jij fietst


Slide 9 - Tekstslide

Samen aan de slag
§1 Werkwoord
opdracht 2 (blz 200)

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 5 Grammatica

§1 Werkwoord
opdracht 3,4,5,6,7

20 minuten de tijd

Slide 11 - Tekstslide

Lezen  

Slide 12 - Tekstslide

Opdrachten nakijken
§1 Werkwoord

opdracht 3,4,5,6,7
blz 200

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
  •  Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier,plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: zoon, slager, hond, kat, tulp, ​zonnebloem, handvat, trap, spijt, liefde.​

  •  Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord. 
Bijvoorbeeld: ​ Bert, Lars, Kramer, De Vries, Coevorden, Groningen, Nederland, ​ Spanje.





Slide 14 - Tekstslide

Herkennen zelfstandig naamwoord
Zo vind je een zelfstandig naamwoord:​


  1. Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (huis – huizen; boek - boeken).​
  2. Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (huis – huisje; boek - boekje).​
  3. Je kunt er vaak ‘de of ‘het’ voor zetten (het huis, het boek).





Slide 15 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het, een.  
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.

De (lw) boom
Het (lw) huis
Een (lw) fiets

bepaalde lidwoorden (blw)---> de + het ---->  verwijzen naar iets specifieks: de man, het huis.
onbepaald lidwoord (olw)  ----> een         ---->   verwijzen naar iets in het algemeen of willekeurigs
Let op! Het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort.
Het is nog vroeg, maar het is buiten al donker.

Slide 16 - Tekstslide

Samen aan de slag
§3 Lidwoord en zelfstandig naamwoord
opdracht 1 en 2 (blz 204)

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 5 Grammatica

§3 Lidwoord en zelfstandig naamwoord
 opdracht 3, 4  en 5

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht Presentatie van een product
Product aanprijzen



  • aanprijzen (enthousiast zijn over je product, zodat je mensen overtuigt en overhaalt)
Zo prijs je een product aan
  • Zorg dat mensen naar je luisteren en naar je blijven luisteren. Doe dit door mensen aan te spreken en ze vragen te stellen.
  • Gebruik enthousiaste zinnen, zoals ‘Dit moet u echt hebben’ of ‘Zo goed als nieuw’.
  • Let op hoe je je product aanprijst. Praat rustig, enthousiast en duidelijk. Probeer niet te haperen. Oefen je praatje thuis een paar keer.
  • Let op je houding. Sta rechtop en kijk mensen aan. 







Slide 19 - Tekstslide

Stap 1 

  • Maak groepjes van twee tot vier leerlingen. Samen met je groepje kies je een product waarover je de presentatie gaat houden. Het product krijgt van jullie een andere functie dan het in werkelijkheid heeft. 
Stap 2

  • Vul bijlage 1 in. Let op: deze bijlage moet je inleveren, dus vul het netjes en goed in. 

Slide 20 - Tekstslide

Stap 3
  • reclamefilmpje van ongeveer 3 - 4 minuten waarin je het product aan de kijker gaat verkopen. 
  • Het filmpje moet aan de volgende eisen voldoen:

1. minimaal drie argumenten noemen om kijkers  over te halen om product te kopen;
2. een passende slogan bedenken;
3. er moet een (tijdelijke) aanbieding  noemen
4. iedereen van je groepje komt in beeld; en is ongeveer evenveel aan het woord.
5. Een filmpje dat korter is dan 3 minuten  levert een onvoldoende op.  











Voordat je het filmpje gaat maken, vul je bijlage 2 in. Let op: ook deze bijlage moet je inleveren, dus vul het netjes en goed

Slide 21 - Tekstslide

Checklist
Stap 4
Controleer het filmpje aan de hand van de volgende checklist:

Inhoud
De spreker gebruikt goede argumenten.
De spreker gebruikt wervende bijvoeglijke naamwoorden.
De spreker heeft zo nodig een passende slogan bedacht.
Vorm
De spreker spreekt verstaanbaar, duidelijk en enthousiast.
De spreker gebruikt zijn gezichtuitdrukking en de spreker kijkt het publiek aan.
De spreker gebruikt zijn handen tijdens het spreken.

De spreker laat het product zien.













Slide 22 - Tekstslide

Inleveren

Je moet twee dingen inleveren:

1. Lever als groepje bijlage 1 en 2 in. Maak hier één bestand van. Het is leuk als je een voorblad maakt. Spreek af wie van het groepje het bestand inlevert op SOM.

2, Lever als groepje het filmpje in. Dit mag via SOMtoday of via de mail. Je kunt je docent om het juiste e-mailadres vragen. Als je het filmpje op internet hebt gezet, mag je ook alleen de link naar het filmpje inleveren. Spreek af wie van je groepje het inlevert. Controleer goed of jullie filmpje aan alle inhoudseisen voldoet. 


Slide 23 - Tekstslide

Beoordeling

  • Alle filmpjes worden tijdens de lessen Nederlands op het digibord vertoond. We gaan klassikaal naar alle filmpjes kijken. 
  • Je wordt op drie dingen beoordeeld:
1. Iedereen in het filmpje wordt beoordeeld door een klasgenoot. Je klasgenoot gaat het beoordelingsformulier (bijlage 3) invullen.
2. Je docent beoordeelt het filmpje en de samenwerking tussen de groepsgenoten.
3. Hoe is jullie bijlage 1 en 2  ingevuld? (vragen goed beantwoord? Voorblad? Ziet het geheel er netjes en verzorgd uit? Spelfouten?)
Uiteindelijk krijg je als groep één cijfer.
Het filmpje telt twee keer mee en de bijlage één keer. 





Slide 24 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 25 - Tekstslide

Je weet nu
  • hoe je werkwoorden kunt herkennen
  • hoe je lidwoorden en zelfstandig naamwoorden kunt herkennen 

Slide 26 - Tekstslide

Einde les
Huiswerk:

Cursus 5 Grammatica

§3 Lidwoord en zelfstandig naamwoord
 opdracht 3, 4 en 5

Slide 27 - Tekstslide