Week 43 H37 en 38, werkwoordspelling en opdracht fictie
Week 44 maandag 31 oktober inleveren opdracht fictie
vrijdag 4 november toets werkwoordspelling
Slide 4 - Tekstslide
Stil lezen
timer
10:00
Slide 5 - Tekstslide
Lesdoelen
H22
Je leert hoe de schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd.
Slide 6 - Tekstslide
Huiswerk nakijken
opdracht H22 1 t/m 10
Je mag een nakijkboek bij mij ophalen.
Slide 7 - Tekstslide
Herhaling vorige les
H22 Tijd
Slide 8 - Tekstslide
H22 Fictie - Tijd
Slide 9 - Tekstslide
Tijd in verhalen (boek, serie of film)
Chronologisch = gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden
Niet-chronologisch = niet in volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden
Slide 10 - Tekstslide
Niet-chronologisch
Bijvoorbeeld:
Het verhaal begint in het midden
Het verhaal begint aan het einde
Slide 11 - Tekstslide
Doorbreken chronologie
Flashback --> een personage kijkt terug naar het verleden
Flashforward --> de lezer krijgt alvast een kijkje in de toekomst
Slide 12 - Tekstslide
Vertel(de) tijd
1. verteltijd = de lengte van het verhaal (woorden, zinnen, aantal bladzijden, aflevering etc.)
2. vertelde tijd= de tijdperiode die in een verhaal wordt besproken
Slide 13 - Tekstslide
Een voorbeeld
Harry Potter
- De verteltijd is 228 bladzijden.
- De vertelde tijd is ongeveer 10 maanden: vanaf begin schooljaar tot einde schooljaar.
Slide 14 - Tekstslide
De vertelde tijd.....
.... kan versneld of vertraagd worden.
Slide 15 - Tekstslide
Versnelling
“Leroy bracht drie maanden door in Praag, waarna hij meteen doorreisde naar Rome om daar nog eens drie maanden te blijven.”
Verteltijd = één zin (of 5 seconden) Vertelde tijd = 6 maanden
Slide 16 - Tekstslide
Vertraging
“Leroy liep over straat. Hij was eindelijk in Praag. Verwilderd keek hij om zich heen. Hij zag mensen vol boodschappen tassen lopen. Hij hoorde vogels fluiten en rook de lucht van warme broodjes. Hij bedacht zich dat hij nog niet had gegeten en dat hij zijn moeder nog moest bellen. Hoe zou het met haar gaan?" Etc...........