Les 22 - tijd

Vandaag
  • Even kort voorstellen
  • Les 22 - tijd (fictie)
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
  • Even kort voorstellen
  • Les 22 - tijd (fictie)

Slide 1 - Tekstslide

Les 22 Fictie - Tijd
Leerdoel: leren hoe een schrijver spanning creëert met het gebruik van tijd


Slide 2 - Tekstslide

Tijd in verhalen (boek, serie of film) 

Chronologisch = gebeurtenissen vinden plaats in de volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden

Niet-chronologisch = niet in volgorde waarin ze hebben plaatsgevonden

Slide 3 - Tekstslide

Niet-chronologisch
Bijvoorbeeld:

  • Het verhaal begint in het midden
  • Het verhaal begint aan het einde

Slide 4 - Tekstslide

Bij welk genre boek/serie/film zie je vaak dat ze beginnen met vertellen van het einde?

Slide 5 - Open vraag

Doorbreken chronologie
  • Flashback --> een personage kijkt terug naar het verleden

  • Flashforward --> de lezer krijgt alvast een kijkje in de toekomst

Slide 6 - Tekstslide

Hoe verloopt de chronologie in dit fragment?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe verloopt de chronologie in het fragment?

Slide 8 - Open vraag

Vertel(de) tijd
1. verteltijd = de lengte van het verhaal (woorden, zinnen, aantal bladzijden, aflevering etc)

2. vertelde tijd=  de tijdperiode die in een verhaal wordt besproken

Slide 9 - Tekstslide

Een voorbeeld
Harry Potter


- Verteltijd is 228 blz.  
- Vertelde tijd is ongeveer 10 maanden: vanaf begin schooljaar tot einde schooljaar 

Slide 10 - Tekstslide

De vertelde tijd.....

.... Kan versneld of vertraagd worden

Slide 11 - Tekstslide

Versnelling
“Leroy bracht drie maanden door in Praag, waarna hij meteen doorreisde naar Rome om daar nog eens drie maanden te blijven.”

Verteltijd = één zin (of 5 seconden)
Vertelde tijd = 6 maanden

 

Slide 12 - Tekstslide

Vertraging
“Leroy liep over straat. Hij was eindelijk in Praag. Verwilderd keek hij om zich heen. Hij zag mensen vol boodschappen tassen lopen. Hij hoorde vogels fluiten en rook de lucht van warme broodjes. Hij bedacht zich dat hij nog niet had gegeten en dat hij zijn moeder nog moest bellen. Hoe zou het met haar gaan?" Etc...........

Verteltijd = 7 zinnen (of 15 seconden)
Vertelde tijd = 2 seconden 

Slide 13 - Tekstslide

In welke zin(nen) wordt de tijd versneld?
Waar wordt de tijd vertraagd?

Slide 14 - Tekstslide

In welke zin(nen) wordt de tijd versneld?

Slide 15 - Open vraag

In welke zinnen wordt de tijd vertraagd?

Slide 16 - Open vraag

Bedankt!
Vragen?



Geen huiswerk i.v.m. toetsweek 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide