oefenen voor de toets grammatica en spellen hoofdstuk 5.7 en 5.8
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Doel van deze quiz
oefenen voor de toets grammatica en spellen hoofdstuk 5.7 en 5.8
Slide 1 - Tekstslide
welk woordsoort is 'grote'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
Voorzetsel
D
zelfstandig naamwoord
Slide 2 - Quizvraag
Bezittelijk voornaamwoord
Naast de persoonlijk voornaamwoorden, zijn er ook bezittelijke voornaamwoorden. Deze geven aan dat iets van iemand is.
mijn boek
jouw tas
zijn fiets
LET OP:
Slide 3 - Tekstslide
Wat voor woordsoort zijn de volgende woorden: de, het, een
A
Zelfstandig naamwoord
B
Voegwoord
C
Lidwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord
Slide 4 - Quizvraag
Hoe noem je de volgende woordsoorten?
in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden
Slide 5 - Quizvraag
Welke woordsoort is onderstreept? We hoeven voor dit hoofdstuk maar 4 woordsoorten te kennen.
__________
A
ww
B
zv
C
bvn
D
lw
Slide 6 - Quizvraag
Persoonlijk voornaamwoord
Slide 7 - Tekstslide
En hoe vind je nu het lijdend voorwerp van een zin?
A
Dat zijn alle werkwoorden in een zin.
B
Wie of wat + persoonsvorm.
C
Door de zin in een andere tijd te zetten
D
Wie of wat + persoonsvorm + onderwerp
Slide 8 - Quizvraag
De zusjes spelen verstoppertje.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
de
B
zusjes
C
spelen
D
verstoppertje
Slide 9 - Quizvraag
Het werkwoordelijk gezegde...
A
is alleen de pv
B
zijn alle werkwoorden in de zin
C
is een zelfstandig naamwoord
D
is nooit de pv
Slide 10 - Quizvraag
Hij is zijn spullen vergeten. Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:
Ik zou dat gedaan hebben.
A
zou hebben
B
Ik heb gedaan
C
zou gedaan
D
zou hebben gedaan
Slide 12 - Quizvraag
Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt
Slide 13 - Quizvraag
Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
stam +t
B
t ex - kofschip
Slide 14 - Quizvraag
Wanneer en waarvoor gebruik je ' 'T ex kofschip/ ' t sexy fokschaap ?
Er zijn meer antwoorden goed
A
Bij de spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord
B
Als je bij de persoonsvorm in de verleden tijd niet hoort of de laatste letters -te of -de zijn
C
Als je het onderwerp zoekt
D
Om de persoonsvorm te vinden
Slide 15 - Quizvraag
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord.
Het voltooid deelwoord staat in de zin samen met de woorden 'hebben, worden en zijn'.
Meestal staat er ge-, be- of ver- voor het voltooid deelwoord.
Slide 16 - Tekstslide
Van een werkwoord een voltooid deelwoord maken. Welk voltooid deelwoord is juist bij het werkwoord HEBBEN
A
gehad
B
gehebben
C
gehat
D
gehebt
Slide 17 - Quizvraag
voltooid deelwoord proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven
Slide 18 - Quizvraag
In elke zin staat een voltooid deelwoord. Soms is het voltooid deelwoord gebruikt als bijvoeglijk naamwoord. Spel het werkwoord in elke zin op de goede manier.
Ik vind alleen ... (suikeren) pinda’s lekker.
A
gesuikerd
B
gesuikert
C
gesuikerde
D
gesuikerte
Slide 19 - Quizvraag
Wanneer gebruik je het 'T exkofschip?
A
Bij de verleden tijd en voltooid deelwoord
B
Als je in de VT niet hoort of je het met -te of -de moet schrijven