5.1 Beweging vastleggen 2

Hoofdstuk 5: Beweging
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5: Beweging

Slide 1 - Tekstslide

Programma

  • Herhaling paragraaf 5.1
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

2H - 5.1 Bewegingen vastleggen
tijd (s)
plaats (cm)
A
0
0
B
0.5
3
C
1.0
10
D
1.5
21
E
2.0
F
2.5

Slide 4 - Tekstslide

Beweegt deze bal met een constante snelheid of versnelt de bal? Leg uit waarom je dat denkt.

Slide 5 - Open vraag

VI Je ziet een stroboscopische foto van een rollende bal. De stroboscoop gaf om de 0,1 s een flits.
Hoeveel tijdsverschil zit er tussen de eerste en de laatste opname?

A
0,5 s
B
0,6 s
C
0,7 s
D
0,9 s

Slide 6 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische
foto. Tussen elke flits zit 0,4 sec. In
hoeveel seconden is deze foto
gemaakt?
A
2,0 sec
B
1,6 sec
C
1,4 sec
D
2,4 sec

Slide 7 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische
foto. Waar beweegt de bal het snelst?
A
Bovenin. Daarin zitten de ballen het dichts bij elkaar.
B
Bovenin. Daar maakt hij de grootste snelheid.
C
Links onderin. Daar begint de beweging
D
Rechts onderin. Daar is de afstand tussen de ballen het grootst.

Slide 8 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische
foto. De totale tijd waarin de foto
gemaakt is, is 2 sec. Wat is de tijd tussen
de flitsen?
A
2 sec.
B
0,4 sec.
C
0,5 sec
D
Dat kun je niet zeggen met deze gegevens.

Slide 9 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische
foto. De tijd tussen de flitsen van 0,5 sec.
Stel dat de tijd tussen de flitsen 0,25 sec
was, hoeveel armen zag je dan?
A
18 armen
B
9 armen
C
20 armen
D
10 armen

Slide 10 - Quizvraag

Opdracht
Ik fietste vanmorgen op de racefiets naar school. Toen ik voor het huis de tijd startte, stond ik stil. Ik ging daarna de eerst 6 minuten rustig fietsen met een gemiddelde snelheid van 25 km/h. Op een gegeven moment moest ik stoppen voor een spoorweg overgang, dat duurde 3 minuten. Daarna fietste ik 15 minuten met 30 km/h. Het laatste gedeelte van de rit fietste ik 9 minuten met 35 km/h. Daarna fietste ik 3 minuten rustig uit op 20 km/h.

Zet, in 2 of 3-tallen, de gegevens van dit verhaal in een tabel
Zet de gegevens daarna in een grafiek

Aandachtspunten:
- Welke 2 grootheden ga je gebruiken?
- Welke logische stappen kies je?
- Werk nauwkeurig .
Schrijf de namen op het blaadje en lever de grafiek en tabel in

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoelen
De leerlingen weten hoe je beweging kunt vastleggen
De leerlingen kunnen tabellen en grafieken maken


Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk Opdracht
(af)Maken de tabel en grafiek van paragraaf 6.1 

Slide 13 - Tekstslide

Tabel en grafiek van figuur 2

Slide 14 - Open vraag

Opdracht
Wat:     Maak Paragraaf 5.1 (doel is niet: af, maar snappen,                               begrijpen, kennen)
Hoe:    Alleen en overleg fluisterend met buurman/vrouw
Tijd:     +/- 20 min  
Klaar?:   Kijk na! (niet alleen goede antwoord, maar vooral hoe.
                 Maak in 2-tallen (een slomo) filmpje van een beweging          waarbij je niet (echt) ziet wat er gebeurd op normale snelheid

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
Lees en maak paragraaf 5.1

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 1 - eenheden

Slide 17 - Tekstslide

Uitwerking opdracht 1

Slide 18 - Tekstslide

Als we het over snelheid hebben, dan spreken we vaak van 'gemiddelde' snelheid. Waarom?

Slide 19 - Open vraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Piet loopt de 100m in 15 seconden.
Henk loopt de 100m in 20 seconden.

A
Piet
B
Henk

Slide 20 - Quizvraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Piet loopt de 100m in 25 seconden.
Henk loopt de 200m in 25 seconden

A
Piet
B
Henk

Slide 21 - Quizvraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Piet loopt twee keer zoveel afstand als Henk doet in dezelfde tijd.
A
Piet
B
Henk

Slide 22 - Quizvraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Piet loopt twee keer zoveel afstand in 10 minuten als Henk doet in 7 minuten
A
Piet
B
Henk

Slide 23 - Quizvraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Henk en Piet wonen naast elkaar. Henk doet er 8 minuten over om naar dezelfde school te fietsen, Piet doet dat in 6 minuten.
A
Piet
B
Henk

Slide 24 - Quizvraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Henk legt 2 kilometer af in 30 minuten, Piet legt 3 kilometer af in 1 uur.
A
Piet
B
Henk

Slide 25 - Quizvraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Piet legt 3 kilometer af in 18 minuten, Henk legt 4 kilometer af in 0,3 uur.
A
Piet
B
Henk

Slide 26 - Quizvraag

Wie is sneller, Henk of Piet?
Henk legt 2,5 kilometer af in 18 minuten, Piet legt die 5 kilometer af in 0,6 uur.
A
Piet
B
Henk

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Gemiddelde snelheid
De snelheid geven we vaak weer in m/s (meter per seconde) of km/h (kilometer per uur)

Als je de snelheid wilt uitrekenen in  m/s neem je de afstand in m en de tijd in s
Als je de snelheid wilt uitrekenen in km/h, gebruik je voor de afstand de km en voor de tijd de h.


Slide 29 - Tekstslide

Gemiddelde snelheid
Als je de snelheid van iets wilt weten kun je dat uitrekenen met de formule:

vgem=ts
vgem=gemiddeldesnelheid
t=tijd
s=afstand

Slide 30 - Tekstslide

Huiswerk Opdracht
Meet op google maps de afstand van de route waarover jij naar huis gaat. 

Meet vanmiddag de tijd die je doet over de reis naar huis. Doe dat deze week eventueel nog een keer en noteer daarvan de gemiddelde tijd. 

Slide 31 - Tekstslide