grammatica 1.4 en 2.4 (1KGT)

Nederlands

Nederlands
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

grammatica 1.4 en 2.4 (herhaling)

  • zinsdelen (zinnen in stukken knippen)
  • persoonsvorm 
  • werkwoordelijk gezegde
  • splitsbare werkwoorden
  • onderwerp

Slide 2 - Tekstslide

zinsdelen
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen. Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. 
Een voorbeeld van een zinsdeel is de persoonsvorm of het onderwerp. Elk zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen.

 

|Ik | lees | dit boek.|
Deze zin bestaat uit drie zinsdelen.

Slide 3 - Tekstslide

persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) is een belangrijk zinsdeel. In elke zin staat een pv.
De pv is altijd een werkwoord (doe-woord) en bestaat meestal uit één woord.

Je vindt de pv door de tijd van een zin te veranderen of door een vraagzin te maken.  

Jij loopt naar school. -> Jij liep naar school. - Loop jij naar school?


Het woord dat verandert of vooraan komt te staan, is de pv. In het voorbeeld is de pv dus: loopt.

Slide 4 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit: 
* alleen de pv of
* pv + alle andere werkwoorden

Voorbeeld: Voor mijn telefoon heb ik 200 euro moeten betalen.
pv = heb
overige werkwoorden = moeten, betalen
werkwoordelijk gezegde = heb moeten betalen

Slide 5 - Tekstslide

onderwerp
Het onderwerp (o) geeft aan wie of wat iets doet. Het onderwerp staat bijna altijd naast de persoonsvorm.
- Als de pv in het enkelvoud staat, staat het onderwerp ook in het enkelvoud.
- als de pv meervoud is, is het onderwerp ook meervoud.

Je vindt het onderwerp door te vragen: 
Wie (of wat) + werkwoordelijk gezegde?
voorbeeld: Mijn zusjes zijn eerder naar huis gegaan dan ik. (zijn gegaan = wg)
Wie zijn gegaan? onderwerp = mijn zusjes 

Slide 6 - Tekstslide

splitsbare werkwoorden
Sommige werkwoorden zijn in een zin gesplitst. Je noemt ze splitsbare werkwoorden. 
Kijk maar:
- Vanmiddag ga ik mijn oma opbellen. – Ik bel haar wel vaker op.
- Jullie moeten straks nablijven. – Ik blijf vanmiddag na.

persoonsvorm
- Waarom telt hij niet mee in de groep?
- Mijn vader leest mijn broertje voor.

werkwoordelijk gezegde
- Waarom telt hij niet mee in de groep?
- Mijn vader leest mijn broertje voor.

Slide 7 - Tekstslide

Nog even oefenen
Zoek de persoonsvorm en knip de zin in stukken.

1. De aardige vrouw nam voor mij een kadootje mee.
2. Mijn vader is bakker van beroep.
3. De jongeman biedt de oude vrouw aan om te helpen.
4. Hoe vaak ben jij te laat op school gekomen?

tip: alle woorden die vóór de pv staan, zijn één zinsdeel.

Slide 8 - Tekstslide

En  nóg heel even oefenen...
Zoek nu het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp.

1. De aardige vrouw nam voor mij een kadootje mee.
2. Mijn vader is bakker van beroep.
3. De jongeman biedt de oude vrouw aan om te helpen. 
4. Hoe vaak ben jij te laat op school gekomen?



Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk
Maak de opdrachten die op de 2 pagina's hiervoor staan (even oefenen en nóg even oefenen).

Slide 10 - Tekstslide