Herhalen SE4

Herhalen SE4
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhalen SE4

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb nog motivatie voor de toetsweek
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik heb zin in de zomervakantie
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik verwacht dat mijn cijfer voor Economie op SE4 dit wordt.... (100 is een 10)
0100

Slide 4 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Positief extern effect 
Positief extern effect 
Negatief extern effect 
Negatief extern effect 

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Principaal
Agent
Asymmetrische informatie
Tegengestelde belangen
Docent
Docent heeft meer info over kwaliteit werk
Rector heeft meer info over kwaliteit werk
Rector
Docent wil luieren en rector wil goed werk
Docent wil veel geld en rector wil weinig betalen

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie is de agent en wie is de principaal?
De aannemer huurt een stucadoor in om mijn huis te stucen
A
Aannemer is de agent Stucadoor is principaal
B
Aannemer is principaal Stucadoor is agent

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De principaal gaat zijn agenten meer controleren, waar heeft dit invloed op?
A
De werksfeer
B
de transactiekosten
C
het contract
D
de tevredenheid van de agenten

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Individueel goed
Collectief goed
Quasi-collectief goed

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Individueel goed
Collectief goed
Quasi collectief goed
Huis
Onderwijs
Straatverlichting
Brug
Dijk
Museumbezoek

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dienstverlening van de toltunnel onder de Westerschelde is
A
rivaliserend
B
niet rivaliserend
C
uitsluitbaar
D
niet uitsluitbaar

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spotify abonnement is ...
A
uitsluitbaar en rivaliserend
B
niet uitsluitbaar en wel rivaliserend
C
niet rivaliserend en wel uitsluitbaar
D
niet uitsluitbaar en niet rivaliserend

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist?
Een collectief goed is niet uitsluitbaar en wel rivaliserend.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot de flexibele schil worden ook arbeidscontracten voor onbepaalde tijd gerekend.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

B, Hiertoe behoren alleen mensen met een tijdelijk contract.

Bron: LWEO, werk en werkloosheid, 1e druk, vraag 4.15
Vraag groter dan aanbod =
Vraag kleiner dan aanbod =
Krappe arbeidsmarkt
Ruime arbeismarkt

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Laagconjunctuur
Hoogconjunctuur
Conjuncturele werkloosheid
Onderbesteding
Krappe arbeidsmarkt
Bestedingsinflatie

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

ECB verhoogt de rente. Welke redenen kan de ECB hebben om dit te doen?
A
De ECB wil dat consumenten meer gaan besteden.
B
De ECB wil dat consumenten minder gaan besteden.
C
De ECB wil dat de inflatie hoger wordt.
D
De ECB wil dat de inflatie lager wordt.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In de uitgangssituatie is de feitelijke productie .............de potentiële productie
A
groter dan
B
kleiner dan
C
gelijk aan

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De conjunctuurlijn geeft het verloop van .....
A
de potentiële productie
B
de trendmatige groei
C
de effectieve vraag
D
het lange termijngroeipad

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Keynes vertrouwde op de werking van het marktmechanisme om macro-economische onevenwichtigheden op te lossen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over anticyclisch begrotingsbeleid in een hoogconjunctuur?
A
De staatsschuld loopt dan op
B
De belastingen moeten dan omlaag
C
De overheidsuitgaven moeten omlaag
D
Is gericht op het creëren van een loonprijsspiraal

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zou de overheid kunnen doen in een laagconjunctuur met een anticyclisch beleid?
A
Belastingen verhogen
B
Belastingen verlagen
C
Overheidsbestedingen verlagen
D
Bezuinigen

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Structuurbeleid is overheidsbeleid dat zich richt op het stabiliseren van de potentiële productie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bezettingsgraad in een land is 85,6%. Het binnenlands product bedraagt 582 miljard.
Hoe groot is de potentiele productie?
A
666 miljard
B
680 miljard

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de ECB
A
Eerste Consumenten Bank
B
Europese Centrale Bank
C
Europese Consumenten Bank
D
Eerste Centrale Bank

Slide 25 - Quizvraag

Centrale bank van de eurozone 
De ECB bepaalt voor alle landen de basis rente. Op deze manier houden ze de inflatie onder controle. 
Wat wordt het verschil genoemd tussen de werkelijke productie en de potentiële productie?
A
output gap
B
saldo lopende rekening
C
overbesteding
D
conjunctuurgolf

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

anticyclisch begrotingsbeleid houdt in dat de overheid...
A
... de economische groei stimuleert in een periode van lage economische groei
B
... de economische groei stimuleert in een periode waarin de economische groei lager is dan de trend / gemiddelde groei
C
... de economische groei afremt in een periode van hoge economische groei
D
... de economische groei afremt in een periode van economische groei welke lager is dan de gemiddelde groei

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Keynes sprak met zijn Keynesiaanse economie de toen der tijd geldende Laissez-faire economie tegen.
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Y=A(K+L)
Welke letter geeft het BBP aan en welke de TFP?
A
Y=TFP en A = BBP
B
A = BBP en L = TFP
C
Y = BBP en A = TFP
D
K = BBP en L = TFP

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de hoeveelheid arbeid toeneemt en kapitaal blijft gelijk...
A
neemt de TFP automatisch toe
B
gebeurt er niks met de TFP

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je berekent de arbeidsproductiviteit door
A
BBP / hoeveelheid arbeid
B
TFP / hoeveelheid arbeid

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk oorzaak-gevolgschema geeft het best de redenering van Keynes weer?
A
loondaling, productie daalt, bestedingen dalen , vraag naar arbeid daalt
B
loondaling, productie stijgt, concurrentie positie verbetert, vraag naar arbeid stijgt
C
loondaling, concurrentie positie verbetert, productie stijgt, vraag naar arbeid stijgt
D
loondaling, bestedingen dalen , productie daalt, vraag naar arbeid daalt

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat past bij de theorie van Keynes in tijden van crisis?
A
meer overheidsbemoeienis
B
minder overheidsbemoeienis
C
schulden aflossen
D
Economie regelt alles zelf

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul de zin in...
1. Door beperkte technische kennis is er sprake van              mechanisering en automatisering.
2. Daardoor is de arbeidsproductiviteit                                    .
Veel
Weinig
Hoog
Laag

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Door te investeren in onderwijs kan de arbeidsproductiviteit in Nederland ...(1)...
Nederland kan daardoor producten tegen een ...(2).... kostprijs produceren. 
Hierdoor …(3)…  de internationale concurrentiepositie van Nederland.

dalen
stijgen
hogere
lagere
verslechtert
verbetert

Slide 35 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Toenemende meeropbrengsten
Constante meeropbrengsten
Afnemende meeropbrengsten

Slide 36 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het inkomen van Donna stijgt in 2020 met 1,6% t.o.v. het basisjaar. De prijzen stijgen in 2020 met 1,2% t.o.v. het basisjaar. Bereken de procentuele verandering van de koopkracht.
Ric = Nic / Pic x 100
A
100,4
B
0,4%
C
99,6
D
-0,4%

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke formule gebruiken we om de RIC uit te rekenen?
A
RIC = NIC : PIC
B
RIC = (PIC : NIC) x 100%
C
RIC = (NIC : PIC) x 100
D
RIC = (NIC : PIC) x 100%

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

RIC = NIC/PIC x 100
De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel inkomen indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 = 105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies