BSR 25/3 2t Lezen §6 Feit, mening, standpunt en argument deel 2

  • Kijk het huiswerk na (in tweetallen).
  • Klaar? Verder in je leesboek of verder 
    werken aan paragraaf 1.6. 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Startopdracht:
timer
10:00
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Kijk het huiswerk na (in tweetallen).
  • Klaar? Verder in je leesboek of verder 
    werken aan paragraaf 1.6. 
§6 Feit, mening,
standpunt en argument
Startopdracht:
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt feiten en meningen van elkaar onderscheiden.
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten en argumenten in een tekst.
  • Je kunt zelf argumenten formuleren.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • Uitleg paragraaf 1.6: feit, mening, standpunt en argument.
  • Keuze: beginnen met de opdrachten of klassikaal verder.
  • Opdracht 1 en 2 maken.
  • Afronden en checken.

Slide 3 - Tekstslide

Ik herken het verschil tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

0 = echt (nog) niet / 10 = gaat al heel goed
010

Slide 4 - Poll

hoofdzaak
bijzaak
kernzin
functie van andere alinea's 
uitleg / voorbeelden
belangrijkste informatie
hierin staat de hoofdzaak / belangrijkste informatie
minder belangrijke informatie

Slide 5 - Sleepvraag

hoofdzaak
bijzaak
Mijn toets begint woensdag om 08.30 uur.
Ik doe bijvoorbeeld ook aan tennis.
Nederland wordt bestuurd door het kabinet.
Naast de begrippen moet je op de toets ook weten wat een hoofdzaak is.
Voor het proefwerk lezen moet je goed oefenen.

Slide 6 - Sleepvraag


Feit, mening
en argument




Een feit is iets waarvan je kunt controleren of het waar of onwaar is:
  • Het Nederlands Openluchtmuseum is een museum in Arnhem.
  • In Amsterdam wonen mensen van 110 verschillende nationaliteiten.

Slide 7 - Tekstslide


Feit, mening
en argument




Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Een mening herken je vaak (maar niet altijd) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, daarom, dan ook en dus en aan formuleringen als er moet, er zou moeten en we zouden moeten.

Slide 8 - Tekstslide

Feit, mening
en argument


Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een of meer argumenten. Een argument herken je vaak (maar ook niet altijd) aan signaalwoorden als want, omdat, immers en namelijk:

- Er moeten verkeersdrempels in deze straat komen (mening), want er wordt hier veel te snel gereden (argument).
Mick zou op basketbal moeten gaan (mening); daar is hij met zijn lengte van ruim twee meter namelijk erg geschikt voor (argument 1). Bovendien is hij erg handig met een bal (argument 2).

Slide 9 - Tekstslide

Een standpunt = een houding die je aanneemt ten aanzien van een vraagstuk. Vaak kun je het ergens mee eens of oneens zijn.

Een argument = een feit dat jouw standpunt ondersteunt. Met goede argumenten maak je duidelijk waarom je een bepaald standpunt inneemt.
Standpunt en argument

Slide 10 - Tekstslide

feiten
meningen
argumenten
kun je controleren
ik vind ...
, omdat ...
kun je het mee eens of oneens zijn

Slide 11 - Sleepvraag

Handbal is een vermoeiende sport.
Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
... , want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen.
Mening
Feit
Argument

Slide 12 - Sleepvraag

Feit, mening of argument?
zin 1. ...............

zin 2. ................

zin 3. .................. 
x
x
x
feit
mening
argument

Slide 13 - Sleepvraag

Wat?
Cursus 1.6 Feit, mening, standpunt en argument.
Opdracht 3 t/m 7 op blz. 38-41.

Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.
* Oefen met het geven van een uitvoerig antwoord. 
Hulp
De 4 B's en het oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Verder in je leesboek.
timer
20:00
(Ver)werken

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

  • Je kunt feiten en meningen van elkaar onderscheiden.
  • Je kunt onderscheid maken tussen standpunten en argumenten in een tekst.
  • Je kunt zelf argumenten formuleren.
Lesdoelen

Slide 16 - Tekstslide

Iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Iets wat iemand vindt en waarmee je het eens of oneens kunt zijn.
De reden waarom iemand iets vindt.
Een argument is...
Een feit is...
Een mening is...

Slide 17 - Sleepvraag


De laatste zin:
feit, mening,
argument of conclusie?


A
feit
B
mening
C
argument
D
conclusie

Slide 18 - Quizvraag

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2tc: ncejj

Slide 19 - Tekstslide