quizvragen Lesbrief Europa H1

Europa
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Europa

Slide 1 - Tekstslide

De concurrentiepositie van een land verbetert NIET door:
A
Innovaties
B
Daling loonkosten per product
C
Daling wisselkoers
D
Inflatie (hoger dan buitenland)

Slide 2 - Quizvraag

Wat is GEEN reden voor specialisatie:
A
Natuurlijke omstandigheden
B
Kwaliteit van de producten
C
Lage arbeidsproductiviteit
D
Infrastructuur en stabiliteit in een land

Slide 3 - Quizvraag

Wat is GEEN protectionistische maatregel?
A
Importtarieven
B
Importquotum
C
Importsubsidie
D
Import voorschriften

Slide 4 - Quizvraag

Wat is GEEN argument voor protectionistische maatregelen?
A
Beschermen buitenlandse werkgelegenheid
B
Infant industry
C
Anti dumping
D
Beschermen strategische sectoren

Slide 5 - Quizvraag

Als de lonen in verhouding minder stijgen dan de arbeidsproductiviteit, zullen de
loonkosten per product..
A
Stijgen
B
Dalen
C
Gelijk blijven

Slide 6 - Quizvraag

Als de loonkosten per product harder stijgen dan de arbeidsproductiviteit en dit wordt doorberekend in de prijzen dan
A
Verslechtert internat. concurrentiepositie
B
Verbetert de internat. concurrentiepositie
C
Stijgt de export
D
Daalt de import

Slide 7 - Quizvraag

In land X zijn de jaarlijkse loonkosten per arbeider
€ 24.000 en de loonkosten per product € 60.
De arbeidsproductiviteit per jaar is:
A
€ 400
B
400 stuks
C
€ 1.440.000
D
1.440.000 stuks

Slide 8 - Quizvraag

In land X stijgen in een jaar de loonkosten per arbeider met 4% en de productie per werknemer met 9%. De loonkosten per product zullen:
A
4,8% stijgen
B
4,8% dalen
C
4,6% stijgen
D
4,6% dalen

Slide 9 - Quizvraag

In Westerse bedrijven vindt vooral
.....(1)...... productie plaats en in lagelonenlanden ....(2)..... productie.
A
1 arbeidsintensieve 2 geen
B
1 geen 2 kapitaalintensieve
C
1 arbeidsintensieve 2 kapitaalintensieve
D
1 kapitaalintensieve 2 arbeidsintensieve

Slide 10 - Quizvraag

Een hogere wisselkoers van de euro betekent dat producten uit het eurogebied ... voor landen buiten het eurogebied

A
duurder worden
B
goedkoper worden

Slide 11 - Quizvraag

Als de wisselkoers v.d. euro verandert van € 1 = $ 1,20 naar € 1 = $ 1,10 dan is de wisselkoers van de euro
A
Gestegen: NL product goedkoper voor de USA
B
Gestegen: NL product duurder voor de USA
C
Gedaald: NL product goedkoper voor de USA
D
Gedaald: NL product duurder voor de USA

Slide 12 - Quizvraag

Als de waarde van de export groter is dan de waarde van de import dan is er een ........ op de betalingsbalans.
A
overschot
B
tekort

Slide 13 - Quizvraag

Als de waarde van de import groter is dan de waarde van de export dan is er een ........ op de betalingsbalans.
A
overschot
B
tekort

Slide 14 - Quizvraag