Taalverzorging week 1

Taalverzorging week 1
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging week 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Spelling van zelfstandig naamwoorden
Meervoud
Verkleinwoorden
Samengestelde woorden

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn zelfstandig naamwoorden en hoe herken je ze?

Slide 3 - Open vraag

Bedenk allemaal 1 zelfstandig naamwoord en vul deze hier in

Slide 4 - Woordweb

Bestaan er zelfstandig naamwoorden zonder meervoud?
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Meervoud

Slide 6 - Tekstslide

wat is het meervoud van baby?
A
baby's
B
babies
C
babys

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meervoud van café?
A
cafés
B
cafees
C
cafeën
D
café's

Slide 8 - Quizvraag

Regels
meestal een meervoud door -en of -s achter het woord te plakken. 
deur - deuren
tafel - tafels
of je krijgt een verdubbeling van de medeklinker
bak - bakken
mus - mussen

Slide 9 - Tekstslide

Let op klemtoon
bij perzik, ligt de klemtoon op het eerste deel, dan geen verdubbeling
perzik - perziken
havik - haviken
maar
zangeres - zangeressen

Slide 10 - Tekstslide

woorden met 's' of 'f'
Deze krijgen een 'z' of 'v' in het meervoud
roos - rozen
dief - dieven

maar 
stof - stoffen
vis - vissen


Slide 11 - Tekstslide

apostrof s ('s)
Bij woorden die eindigen op de klinkers a, i, o, u en y schrijf je ‘s (apostrof - s). 
De apostrof is nodig omdat je anders het woord verkeerd uitspreekt.

de camera – de camera’s
het alibi – de alibi’s
de auto – de auto’s
de paraplu – de paraplu’s
de baby – de baby’s 

Slide 12 - Tekstslide

's' eraan vast
Als er geen problemen zijn met de uitspraak, schrijf je de -s gewoon aan het zelfstandig naamwoord vast.
premie – premies
niveau – niveaus
horloge – horloges
café – cafés
essay – essays

Slide 13 - Tekstslide

trema ë
Het meervoud van zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ie of -ee is best lastig. Soms schrijf je een -n met een trema, soms schrijf je -en met een trema:

de bacterie – de bacteriën
de olie – de oliën
de categorie – de categorieën
de economie – de economieën

Slide 14 - Tekstslide

Categorieën 
Bij de woorden bacterie en olie ligt de klemtoon niet op de laatste lettergreep (bac–te–rie, o-lie). Je schrijft dan een -n achter het woord en een trema op de -e- (ë).


Bij de woorden categorie en economie ligt de klemtoon wel op de laatste lettergreep (ca-te-go-rie, e-co-no-mie). Je schrijft dan -en achter het woord met een trema op de laatste -e- (ën)

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht
Maak in de methode de opdracht meervoud bij Taalverzorging

Slide 16 - Tekstslide

Het verkleinwoord
Om een verkleinwoord te maken voeg je 
-je, -tje, -pje of -etje toe

de mens – het mensje
de tafel – het tafeltje
de slang – het slangetje
de boom – het boompje

Slide 17 - Tekstslide

Verdubbeling klinker
Let goed op bij het maken van verkleinwoorden als je dit soort woorden tegenkomt:


Woorden die eindigen op een klinker: de klinker verdubbelt.
de oma – het omaatje
de auto – het autootje

Slide 18 - Tekstslide

Verdubbeling medeklinker
Woorden met één lettergreep die eindigen op een medeklinker: je verdubbelt de medeklinker.


de bal – het balletje
de bon – het bonnetje

Slide 19 - Tekstslide

Einde -ng
Woorden die eindigen op -ng: het verkleinwoord eindigt op -kje of -etje.


de koning – het koninkje
het ding – het dingetje

Slide 20 - Tekstslide

twee verkleinwoorden
Sommige woorden hebben twee vormen van het verkleinwoord.

de bloem – het bloempje, het bloemetje
de pop – het popje, het poppetje
 

Slide 21 - Tekstslide

afkortingen
De verkleinwoorden van afkortingen, van een losse letter of van een woord waar een getal in staat: je schrijft een apostrof.


de sms – het sms'je
de f – het f'je
de A4 – het A4'tje
--> maak de opdracht verkleinwoorden in de methode en daarna samengestelde woorden

Slide 22 - Tekstslide

samengestelde woorden
Regel: wat aan elkaar kan, schrijf je aan elkaar. Rug + zak = rugzak
Tussen-s: deze schrijf je alleen als je hem hoort in de uitspraak:
slagersmes, verjaardagskaart

Als het tweede deel begint met een -s, dan verander je het woord in een soortgelijk woord, om het te kunnen horen:
dorpsschool, want het is ook dorpshuis


Slide 23 - Tekstslide

samengestelde woorden
Tussen -n als het eerste deel eindigt op een meervoud op -en:
krantenartikel, pannenkoek
Je schrijft geen tussen -n als het woord enig is in zijn soort of er geen meervoud is. 
zonnestraal, tarwebloem, melkpak, maneschijn

Slide 24 - Tekstslide