1.4 Kritisch denken

Deze les
Stukje uitleg

Opdrachten maken

Stukje uitleg

Opdracht
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Deze les
Stukje uitleg

Opdrachten maken

Stukje uitleg

Opdracht

Slide 1 - Tekstslide

1.4 Kritisch denken
Ga zitten en pak je spullen

Laptop mag eerst in de tas blijven


Slide 2 - Tekstslide

Doelen 
  • Je kan beschrijven wat kritisch denken is
  • je kent het verschil tussen een feit en een mening
  • je weet uit welke onderdelen een goed onderbouwde mening bestaat (feiten, verschillende kanten en onderbouwde argumenten)
  • Je kan uitleggen dat kritisch denken niet hetzelfde is als kritiek geven 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Informatie
Alles wat je kennis geeft over iets of iemand 

Bestaat uit feiten, meningen of is soms helemaal verzonnen...

Slide 5 - Tekstslide

Kritisch denken; je gaat zorgvuldig met informatie om je mening te bepalen 

Slide 6 - Tekstslide

Kritisch denken bestaat uit drie onderdelen 
1. informatie op waarde schatten (is het betrouwbaar?)
2. informatie van meerdere kanten bekijken en luisteren naar meningen van anderen
3. Je denkt opnieuw na over je eigen mening (is die veranderd?)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Kritisch denken bestaat uit drie onderdelen 
1. informatie op waarde schatten (is het betrouwbaar?)
2. informatie van meerdere kanten bekijken en luisteren naar meningen van anderen
3. Je denkt opnieuw na over je eigen mening (is die veranderd?)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Bekijk het raadsel
Een vader en zijn zoon raken betrokken bij een zwaar auto-ongeval. De vader is op slag dood, maar zijn zoon kan nog net op tijd naar het ziekenhuis gebracht worden. Daar aangekomen houdt de chirurg halt en roept: “Stop. Ik kan deze jongen niet opereren, want dit is mijn zoon.”
   
Hoe kan dat?

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag
Opdracht 1 t/m 8 van paragraaf 1.4

Slide 14 - Tekstslide

Feiten en meningen
Mening: wat je van iets vindt
Feit: iets wat echt gebeurd is en wat je kunt bewijzen

Om je mening goed uit te leggen moet je de feiten kennen...

Voorbeeld: Je kunt wel zeggen dat je roken niet ongezond vindt, maar dat is gewoon niet zo.

Slide 15 - Tekstslide

Feit of mening​?
De aarde is rond​






Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Voor je eigen mening:
  • moet de feiten kennen. Een feit is wat echt gebeurd is, je kan het bewijzen
  • Bekijk het vraagstuk van verschillende kanten
  • Onderbouw je je mening met argumenten: redenen waarom je iets vindt

Slide 18 - Tekstslide

Verschil tussen kritiek geven en kritische denken
Kritisch denken is niet hetzelfde als kritiek geven.


  • Bij kritiek geef je je mening.

  • Bij kritisch denken stel je vragen bij meningen, feiten en argumenten. Je vraagt je af: klopt het wel?


Slide 19 - Tekstslide

Raadsel
Lieke loopt met haar ballon over straat. De ballon vliegt weg. Lieke moet huilen.

Hoe oud is Lieke?

Slide 20 - Tekstslide

Hoe weet je dat?
  • Onbewust vul je in voor je voldoende informatie hebt. 

Slide 21 - Tekstslide

  • Informatie op waarde schatten 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Mijn moeder vindt die film waardeloos.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 24 - Quizvraag


Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 25 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 26 - Quizvraag

feit of mening





Ik vind afval scheiden belangrijk, want dan help ik mee onze wereld te beschermen.

Slide 27 - Tekstslide

worden.
Staat hier een feit, mening of argument?

Wilders moet de nieuwe minister-president worden
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 28 - Quizvraag

worden.
Welk argument zou je hiervoor kunnen geven?

Wilders moet de nieuwe minister-president worden
A
Hij heeft de meeste stemmen gehaald
B
Hij is 60 jaar
C
Ik vind dat gewoon zo

Slide 29 - Quizvraag

Stellingen: bedenk argumenten
  1. “Iedere 16-jarige moet het recht hebben in het weekend tot 2.00 uur ’s nachts uit te gaan”.
  2. “Alcohol zou pas vanaf 25-jarige leeftijd legaal moeten zijn”.
  3. “Alle soorten vuurwerk moeten volledig verboden worden voor jongeren onder de 18”.
  4. “Er moet een suikertaks (extra belasting) komen op alle producten die veel suiker bevatten”.

Bedenk argumenten voor en tegen iedere stelling!

Slide 30 - Tekstslide