Onderwerpen examen 3F

Onderwerpen examen 3F
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Onderwerpen examen 3F

Slide 1 - Tekstslide

Tekstverbanden
en signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 3 - Tekstslide

Dus dit was de herhaling over tekstverbanden.
Wat is het tekstverband?
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
conclusie
D
opsomming

Slide 4 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 5 - Quizvraag

Welk signaalwoord is GEEN signaalwoord voor 'tijd'?
A
eerst
B
ten slotte
C
daarna
D
denk aan

Slide 6 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 7 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
tenslotte
C
tegenover
D
zoals

Slide 8 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
vanwege
B
zoals
C
tot slot
D
toch

Slide 9 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 10 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een voorwaarde?
A
En
B
Maar
C
Mits
D
Dus

Slide 11 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn drogredenen?
Soms probeert iemand je te overtuigen met een argument waarvan je voelt dat er iets niet mee klopt. Dan kan er sprake zijn van een drogreden. 
Drogredenen worden ook wel foute argumentaties genoemd. 
Er is sprake van een drogreden bij een onjuist gebruik van een argument of een overtreding van een discussieregel.

Slide 13 - Tekstslide

10 soorten drogredenen
1. onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
2. de verkeerde vergelijking
3. overhaaste generalisatie
4. cirkelredenering
5. de persoonlijke aanval
6. ontduiken van de bewijslast
7. vertekenen van een standpunt
8. bespelen van het publiek
9. onjuist beroep op autoriteit
10. onjuist beroep op kenmerk of eigenschap


Slide 14 - Tekstslide

Test jezelf
Op de volgende dia's staan drogredenen. Weet jij om welk soort drogreden het gaat?

Vul je antwoord in en kijk of je het goed hebt!

Slide 15 - Tekstslide

Wij hebben dit voorjaar in een hotel in Berlijn gelogeerd. Het was er super schoon: zie je wel dat Duitsers zeer net en hygiënisch zijn!
A
persoonlijke aanval
B
overhaaste generalisatie
C
verkeerde vergelijking
D
beroep op autoriteit

Slide 16 - Quizvraag

Ik vind dat we strengere grenscontroles moeten krijgen. Andere landen doen dat toch ook!
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verschuiving bewijslast
C
verkeerde vergelijking
D
cirkelredenering

Slide 17 - Quizvraag

Sinds ze iPads op school gebruiken, zijn de resultaten voor de rekentoets achteruit gegaan.
A
vertekenen van een standpunt
B
overhaaste generalisatie
C
persoonlijke aanval
D
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie

Slide 18 - Quizvraag

Ik vind haar erg aardig, omdat ik haar sympathiek vind.
A
bespelen van publiek
B
beroep op autoriteit
C
cirkelredenering
D
verschuiving bewijslast

Slide 19 - Quizvraag

Het is belachelijk dat jullie drie boeken van voor 1880 moeten lezen. Dat vindt Frank de Boer immers ook.
A
beroep op autoriteit
B
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
C
overhaaste generalisatie
D
persoonlijke aanval

Slide 20 - Quizvraag

Iedereen met verstand van voetballen weet toch dat je met die opstelling de wedstrijd gaat verliezen?
A
verschuiving bewijslast
B
cirkelredenering
C
persoonlijke aanval
D
bespelen van publiek

Slide 21 - Quizvraag

Dus jij vindt dat Natuurmonumenten geen goed werk verricht? Het milieu interesseert jou blijkbaar helemaal niets.
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
persoonlijke aanval
C
vertekenen van een standpunt
D
verkeerde vergelijking

Slide 22 - Quizvraag

Hoofdgedachte en onderwerp

Slide 23 - Tekstslide

ONDERWERP VINDEN
► het komt terug in de hele tekst [rode draad].

► je vindt het door de inleiding en de tussenkopjes (deelonderwerpen) te lezen. Check of je goed zit door het slot te lezen. 

KENMERK: één woord of enkele losse woorden


Slide 24 - Tekstslide

HOOFDGEDACHTE VINDEN
► het is de kortst mogelijke samenvatting van de tekst.

► je vindt het door de titel, de inleiding en vaak ook het slot te lezen en dan samen te vatten.

TRUC: het geeft antwoord op de vraag: Wat zegt de schrijver over het onderwerp van de tekst
KENMERK: het is één volledige, grammaticaal correcte zin. 
                                                 


Slide 25 - Tekstslide

Soorten vragen

Slide 26 - Tekstslide

Standpunt/stelling
Een standpunt of stelling is een uitspraak of bewering over een bepaald onderwerp

Slide 27 - Tekstslide

Standpunt/stelling
Standpunt onderbouwen met argumenten -->('want’: ….).

Of: begin met  argumenten en redeneer dan naar conclusie (= zijn standpunt), (‘dus’:…).

Slide 28 - Tekstslide

Standpunt beargumenteren
• voorbeelden;
• feiten;
• voor- en nadelen;
• vergelijkingen;
• gezaghebbende bronnen (autoriteiten);
• gevolgen.


Slide 29 - Tekstslide

Tekststructuren:

Slide 30 - Tekstslide

Tekststructuur van een betoog:
A
voor- en nadelen
B
standpunt-argument
C
beschrijving
D
verklaring

Slide 31 - Quizvraag

Stelling 1:
Standpunt + argumenten samen vormen een redenering.

Stelling 2:
Drogredenen = redeneringen of argumenten die juist zijn.

A
Stelling 1 & 2 zijn juist
B
Stelling 1 & 2 zijn onjuist
C
Stelling 1 is juist en 2 is onjuist
D
Stelling 1 is juist en 2 is juist

Slide 32 - Quizvraag

Welke tekststructuur eindigt
met de beste oplossing?
A
Voor- en nadelen
B
Probleem-oplossingsstructuur
C
Standpunt - argument
D
Verklaring

Slide 33 - Quizvraag

Welke tekststructuur hierbij?Contactverbod als maatregel om het Coronavirus de baas te worden
A
probleem-en-oplossingstructuur
B
verklaringsstructuur
C
beschrijving
D
standpunt - argument

Slide 34 - Quizvraag

Welke tekststructuur past het best bij deze titel: 'Kinderen moeten meer sporten op de basisschool'
A
probleem - oplossing
B
standpunt - argument
C
Verklaringsstructuur
D
Voor- en nadelenstructuur

Slide 35 - Quizvraag

In wat voor soort teksten kom je stellingen/standpunten/argumenten tegen?
A
instructieve teksten
B
betogende teksten
C
verhalende teksten
D
informatieve teksten

Slide 36 - Quizvraag

Massatoerisme Moet Worden Beperkt

Welke structuur?
A
verschijnsel-verklaringstructuur
B
standpunt-argumentstructuur
C
onderzoekstructuur
D
indelingstructuur

Slide 37 - Quizvraag

Tekstdoelen

Slide 38 - Tekstslide

Tekstdoelen 
  • Een schrijver schrijft een tekst met een reden. 
Deze reden noem je het tekstdoel.
  • Er zijn verschillende tekstdoelen, bijvoorbeeld:
  1. Informeren
  2. Overtuigen
  3. Activeren
  4. Amuseren
  5. Instruëren

Slide 39 - Tekstslide

Hoe goed voel je je voorbereid op je lees- en luisterexamen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll