gestroomlijnd: Lichaamsvorm met weinig uitsteeksels (minder weerstand).
3 aanpassingen landzoogdieren: zoolganger (hele voet); teenganger (lopen op tenen); hoefganger (lopen op toppen van tenen).
Soorten snavels:
haaksnavel: Korte, kromme snavel om een prooi in stukken te scheuren.
kegelsnavel: Korte snavel om zaden te kraken.
pincetsnavel: Rechte, spitse snavel om insecten te vangen.
priemsnavel: Lange, dunne snavel om voedsel te vangen in ondiep water of zanderige bodem.
zeefsnavel: Brede snavel om voedsel uit het water te zeven.
luchtkanaal: Kanalen in de stengels van waterplanten om zuurstof naar de wortels te brengen.
waslaagje: Laagje vetachtige stof op de bladeren van planten dat verdamping tegengaat.