In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Met welke formule bereken je de snelheid? Geef ook de formule erbij.
A
afstand x tijd
B
afstand : tijd
C
tijd x afstand
D
tijd : afstand
Slide 2 - Quizvraag
Beweging
eenparige beweging
Versnelling
Vertraging
Kreukelzone
kracht
massa
Slide 3 - Tekstslide
Om verschil te maken in tijdsduur en tijdsstip gebruik je vanaf nu het delta teken
Slide 4 - Tekstslide
De snelste fietser heeft een snelheid bereikt van 296km/h. Als ze 0,700 seconde deze snelheid behoudt. Welke afstand heeft ze dan afgelegd?
Slide 5 - Tekstslide
Schaatsen
Begin 2013 is Jeremy Wotherspoon wereldkampioen schaatsen op de 500 m sprint met een tijd van 34,03 s. Wat was zijn gemiddelde snelheid in m/s en in km/h
Slide 6 - Tekstslide
Hardlopen
Bij hardlopen bestaat de 500 m niet, maar wel de 400 m. Begin 2013 is Michael Johnson wereldkampioen op de 400 m met een tijd van 43,2 s. Wat was zijn gemiddelde snelheid?
Slide 7 - Tekstslide
De Ironman is de naam van een serie wedstrijden van de klassieke langeafstandstriatlon.
De wedstrijden binnen het ironmancircuit gaan altijd over de volgende klassieke afstanden:
Zwemmen over 3,86 km
Wielrennen over 180,2 km
Hardlopen over de marathonafstand (42,195 km)
De snelste tijd is 7:35.39. Bereken de gemiddelde snelheid.
Slide 8 - Tekstslide
Bereken de afgelegde afstand tussen t = 0 en t = 8 s.
240 m
Slide 9 - Tekstslide
Bereken de afgelegde afstand tussen t = 0 en t = 60 s.
1050 m
Slide 10 - Tekstslide
Marije vertrekt van huis naar school en fietst met een constante snelheid van 15 km/h. Zij doet in totaal 12 minuten over haar ritje en is precies op tijd op school.
Bereken de afstand tussen het huis van Marije en haar school.
Wouter, de broer van Marije, zit op dezelfde school. Hij vertrekt 5,0 minuten na zijn zus en fietst met een snelheid van 18 km/h. Wouter komt helaas te laat. Bereken hoeveel minuten hij te laat komt.
Met welke snelheid zou Wouter hebben moeten fietsen om nog op tijd op school te zijn?
Slide 11 - Tekstslide
Trajectcontrole
Op de snelweg A2 geldt op de 40 km tussen Amsterdam en Utrecht een maximumsnelheid van 100 km/h. De snelheid wordt gecontroleerd met automatische trajectcontrole. Om 9:44 wordt een auto door een camera geregistreerd in Amsterdam. Om 10:12 wordt dezelfde auto geregistreerd in Utrecht.
Bereken de gemiddelde snelheid van de auto en laat zien dat de chauffeur niet bang hoeft te zijn voor een boete wegens te hard rijden.
Slide 12 - Tekstslide
Reactie tijd = tijd voordat je rempedaal aanslaat
Reactie afstand = afstand in die tijd afgelegd
Remweg = Afstand dat je eenparig vertraagd
Stopafstand = reactieafstand + remweg
Slide 13 - Tekstslide
Bereken de reactie afstand
Een automobilist rijdt met een snelheid van 60 km/h en ziet ineens een kat de weg oversteken. Hij reageert heel snel. Na 0,7 seconde trapt de automobilist op de rem.
Slide 14 - Tekstslide
Sneller rijden
Toename in remweg en reactie afstand.
Stopafstand = area onder (v,t) diagram
Slide 15 - Tekstslide
stopafstand = reactie-afstand + remweg
Slide 16 - Tekstslide
Hoe noem je reactieafstand en remweg samen?
A
Kreukelzone
B
Stopafstand
C
Slipafstand
D
Remvertraging
Slide 17 - Quizvraag
Reactieafstand is:
A
Remweg + reactieafstand
B
Remweg + stopafstand
C
Hoever je rijdt voordat je remt
D
De afstand tot je stilstaat
Slide 18 - Quizvraag
De stopafstand is
A
Reactieafstand + remweg
B
Reactieafstand + reactietijd
C
Hoe lang het duurt voor je stopt
D
De afstand tot het stopbord
Slide 19 - Quizvraag
De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m. Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter
Slide 20 - Quizvraag
Geerten steekt een 15 m brede weg over en doet hier 11 s over.
Bereken de gemiddelde snelheid waarmee hij oversteekt.
Slide 21 - Tekstslide
Dimitri doet er precies 2 minuten over om een rondje rond de school te rennen. Een rondje bedraagt 350 m. Bereken zijn gemiddelde snelheid (uitgedrukt in m/s).
Slide 22 - Tekstslide
2,91 m/s
Slide 23 - Tekstslide
De snelheid van geluid in lucht is 340 m/s. Het onweert 8 km verderop (bliksemt).
Bereken hoelang het duurt voordat je de donder hoort.
Slide 24 - Tekstslide
Een kogel wordt met een snelheid van 550 km/h uit een geweer weggeschoten. Al na 0,75 s raakt de kogel zijn doel. Bereken de afstand tussen geweer en doel.
Slide 25 - Tekstslide
Afgelegde
afstand bepalen
Je kan met de (v,t)-diagram
de afstand bepalen
Afstand = oppervlakte onder grafiek
Slide 26 - Tekstslide
Hieronder staat een (v-t)-diagram weergegeven. Bepaal de totaal afgelegde afstand bij het diagram. Let hierbij steeds op de eenheden langs de assen.
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Laura heeft een nieuwe auto gekocht en wil kijken hoe snel ze kan optrekken. Op een bepaald moment (t = 0 s) gaat ze van start. Het snelheidsverloop is in de onderstaande figuur gegeven. Hierin is t het tijdstip en v de snelheid van Laura.
Hoe kunnen we nu in een getal uitdrukken hoe snel Laura optrekt?
Slide 30 - Tekstslide
Dit is een nieuwe grootheid met de naam ‘versnelling’ en met symbool a (van ‘accelleration’).
Voor Laura geldt dan: a = 3 m/s² .
In woorden: "Laura heeft een versnelling van drie meter per seconde per seconde."
Of korter: "Laura heeft een versnelling van drie meter per seconde kwadraat."
Dit schrijven we als a = 3 m/s²
Slide 31 - Tekstslide
Versnelling berekenen:
a = versnelling in m/s2
t = tijd in s
v = snelheid in m/s
a=ΔtΔv
Δv=veind−vbegin
Slide 32 - Tekstslide
Een snelle auto trekt in 8 s eenparig op van 20 m/s naar 60 m/s. Zie het (v-t)-diagram.
De snelheidstoename geven we het symbool Δv. Dus geldt: Δv = 60 - 20 = 40m/s. In formulevorm: Δv = ve - vb.
Deze Δv vindt plaats in een tijdsduur Δt van 8s.
De versnelling is dan agem = 40 / 8 = 5 m/s2.
In formulevorm: agem = Δv / Δt.
De versnelling a bepaalt hoe steil de grafiek in het (v-t)-diagram loopt en is te vergelijken met de richtingscoëfficient in de wiskunde.
Slide 33 - Tekstslide
Een auto rijdt 50 m/s en remt in 3 s eenparig af
tot 20 m/s. Zie het (v-t)-diagram. De snelheidstoename is dan:
Δv = ve - vb = 20 - 50 = - 30 m/s.
Het minteken geeft aan dat er van een snelheidsafname sprake is.
De versnelling is:
a = Δv / Δt = -30 m/s / 3 s = - 10 m/s2
Slide 34 - Tekstslide
Joris rijdt 20 m/s met zijn auto als hij het gaspedaal dieper intrapt. Zijn versnelling bedraagt 1,5 m/s²
Bereken zijn snelheid na 3 s.
Gegeven: vb = 20m/s a = 1,5m/s² Δt= 3s
gevraagd: ve in m/s
uitwerking:
Δv = a x Δt
Δv = 1,5 x 3 = 4,5m/s
Δv = ve-vb
4,5 = ve - 20 ve = 24,5
Slide 35 - Tekstslide
Inhalen
Een automobilist wil een vrachtwagen inhalen en geeft vol gas. De auto versnelt eenparig gedurende 4,0 s. Hierdoor neemt de snelheid toe van 60 km/h tot 100 km/h.
Bereken de versnelling.
Slide 36 - Tekstslide
Een motor heeft een snelheid van 20 m/s. Op een bepaald moment trekt deze op met een versnelling van 2 m/s². Na enige tijd is de snelheid van de motor 30 m/s.
Leg zonder formules uit hoe groot de snelheid van de motor is na 1 s. En na 2 s. En na 3 s.
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Trein
Een trein rijdt 14 m/s en doet er 7,3 s over om zijn snelheid te verdubbelen.
Bereken zijn versnelling.
Slide 39 - Tekstslide
Brommer
Een brommer rijdt 18 km/h als hij optrekt met een versnelling van 1,4 m/s². Bereken zijn snelheid (in km/h) na 4 s.
Slide 40 - Tekstslide
Bereken de beginsnelheid
Een raceauto trekt vanuit een onbekende beginsnelheid op naar een snelheid van 83,3 m/s. Het optrekken duurt 3,4 s en de versnelling is 6,6 m/s². Bereken de beginsnelheid.