les 22 los of aan elkaar

Spelling
- dictee
- herhalings-
opdracht

Pak vast voor je:
- pen en papier
- je laptop


1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Spelling
- dictee
- herhalings-
opdracht

Pak vast voor je:
- pen en papier
- je laptop


Slide 1 - Tekstslide

herhaling hoofdletters en leestekens

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Aan elkaar of los?

1 Samenstellingen van twee of drie woorden, schrijf je over het algemeen aaneen.

  • Lagelonenlanden
  • De lage minimumlonen worden verhoogd.
  • Hogedrukreiniger
  • Onder hoge druk wordt de espresso gezet.
  • Langeafstandloper
  • De lange afstandloper heeft een voordeel door zijn lengte


2 Splitswerkwoorden (scheidbaar samengestelde werkwoorden) schrijf je aaneen

pianospelen, stukmaken, oproken

3 Combinaties van een voorzetsel met bijwoord of twee bijwoorden schrijf je aaneen

eroverheen, waardoor, daarboven


Slide 5 - Tekstslide

Aan elkaar of los?


2 Splitswerkwoorden (scheidbaar samengestelde werkwoorden) schrijf je aaneen

pianospelen, stukmaken, oproken, autorijden, uiteenspatten


3 Getallen tot duizend (in letters) en samenstellingen met honderd en duizend: vijfenveertig, dertienduizend,
maar:
dertien miljard!


Slide 6 - Tekstslide

Aan elkaar of los?

  • 3 Combinaties van een voorzetsel met bijwoord of twee bijwoorden schrijf je aaneen:
  • eroverheen, waardoor, daarboven

  • Net als combinaties van twee voorzetsels
    bovenin, voorin, achterop
  • Tenzij na het voorzetsel een voornaamwoord of zelfstandig naamwoord volgt:
    Ik zit voor in de auto, want achterin wordt ik zo snel misselijk.



Slide 7 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
4 Combinaties van er, hier, daar, waar + voorzetsel (voornaamwoordelijke bijwoorden) eroverheen, waardoor, hiertussen, erdoorheen

Let op: Dit geldt niet voor voorzetsels die horen bij een splitsbaar werkwoord:
- Dat hangt ervan af. (afhangen)
- Pak je het cadeau daar in? (inpakken)
- Ik ga ervan uit dat het zal lukken. (uitgaan)

Slide 8 - Tekstslide

Even kijken wat je nu weet...
Quiz in de lesson-up

Log in in deze les, gebruik je eigen naam

Eerst vragen over 'aan elkaar of los' daarna ook over de vorige les.

Slide 9 - Tekstslide

Bovenop of boven op
'Charlie zat ... het paard'
A
bovenop
B
boven op

Slide 10 - Quizvraag

Dichtbij of dicht bij
'Hij is snel terug, hij woont ...'
A
dichtbij
B
dicht bij

Slide 11 - Quizvraag

dichtbij of dicht bij
Mijn huis staat ... school.
A
dichtbij
B
dicht bij

Slide 12 - Quizvraag

ondertussen of onder tussen
'... zit ik me hier stierlijk te vervelen.'
A
ondertussen
B
onder tussen

Slide 13 - Quizvraag

vijf miljoen of vijfmiljoen
'Ik heb ... gewonnen'
A
vijf miljoen
B
vijfmiljoen

Slide 14 - Quizvraag

seconde + wijzer =
A
secondenwijzer
B
secondewijzer

Slide 15 - Quizvraag

rogge + brood =
A
roggenbrood
B
roggebrood

Slide 16 - Quizvraag

spin + web=
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 17 - Quizvraag

dronken + lap =
A
dronkenlap
B
dronkelap

Slide 18 - Quizvraag

Zelf oefenen
Maak online planning 11

Klaar? Verder aan je boekverslag.

Slide 19 - Tekstslide