3K grammar practice

Grammar oefenen
- vergelijkingen (vergrotende & overtreffende trap)
- present simple vs. present continuous
- voorzetsels van plaats

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 59 min

Onderdelen in deze les

Grammar oefenen
- vergelijkingen (vergrotende & overtreffende trap)
- present simple vs. present continuous
- voorzetsels van plaats

Slide 1 - Tekstslide

vergelijkingen

Slide 2 - Tekstslide

Vergelijkingen
Vergrotende trap:
NL -  groter dan
ENG - bigger than
Overtreffende trap:
NL -  de grootste
ENG - the biggest

Slide 3 - Tekstslide

Onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden 
geen regel, uit je hoofd leren!

Slide 4 - Tekstslide

Andere vergelijkingen....
Optie 1:
NL: Jayne is net zo getalenteerd als Caroline. NL: Jayne is even getalenteerd als Caroline.
ENG: Jayne is as talented as Caroline.



Optie 2:
NL: Mijn schilderij is niet zo kleurrijk als die van jou.
ENG: My painting is not as colourful as yours.

Slide 5 - Tekstslide

That is _______ painting that I have ever seen. (nice)
A
nicer than
B
the most nice
C
more nicer than
D
the nicest

Slide 6 - Quizvraag

My sister thinks she's _______ me, but I don't agree! (intelligent)
A
more intelligent than
B
most intelligent than
C
the most intelligent
D
intelligenter

Slide 7 - Quizvraag

Avatar is probably _______ film that was ever made. (bad)
A
worse than
B
the worse
C
the worst
D
the baddest

Slide 8 - Quizvraag

I think October is ________ month of the year. (wet)
A
the most wet
B
wetter than
C
the wettiest
D
the wettest

Slide 9 - Quizvraag

Who is _______, the prime minister or the queen? (powerful)
A
the powerfullest
B
more powerful
C
powerfuller
D
powerfuller than

Slide 10 - Quizvraag

I think Finding Nemo was ______ Finding Dory. (funny)
A
funnier than
B
the funniest
C
more funny than
D
the most funny than

Slide 11 - Quizvraag

I think chocolate is _________ thing in the world. (good)
A
better than
B
the best
C
the goodest
D
the bestest

Slide 12 - Quizvraag

Is the Mont Blanc ______ Mount Snowdon? (high)

Slide 13 - Open vraag

Vul zelf aan:
My sweater was ______ expensive _____ yours. (minder)

Slide 14 - Open vraag

Vul zelf aan:
This statue is just ________ that painting. They're from the same year.

Slide 15 - Open vraag

My father is _______ in our family. (tall)

Slide 16 - Open vraag

Present simple vs. present continuous

Slide 17 - Tekstslide

Present Simple
- Feiten
- Gewoontes 
- Signaalwoorden: always, never, sometimes, every day, often

I/you/we/they walk
He/she/it walks

Present Continuous
- Nu bezig 
- Signaalwoorden: at the moment, right now, 

am/are/is + werkwoord + ing

I am walking
You/we/they are walking
He/she/it is walking

Slide 18 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving
C
is arriving
D
arrives

Slide 19 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Look! The birds ______ away! (fly)
A
fly
B
flying
C
are fly
D
are flying

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
You _______ in London. (live)
A
lives
B
are living
C
live
D
living

Slide 21 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Look! Peter ______ (juggle).
A
juggles
B
juggled
C
are juggling
D
is juggling

Slide 22 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
It never ___ in Death Valley. (rain)
A
is raining
B
rains
C
rained
D
is rains

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
He always ________ in the shower. (sing)
A
sing
B
is singing
C
sings
D
be singing

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
They never _______ to the gym. (go)
A
are going
B
go
C
goes
D
going

Slide 25 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
I _________ to school right now. (walk)
A
am walking
B
walk
C
walks
D
walking

Slide 26 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
They _______ houses quite often. (move)
A
move
B
are moving
C
are move
D
moving

Slide 27 - Quizvraag

Maak de juiste vorm:
My mother ______ breakfast now. (make)

Slide 28 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
I always _______ English books. (read)

Slide 29 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
He ______ every week. (travel)

Slide 30 - Open vraag

Maak de juiste vorm:
Jim _______ at this moment. (study)

Slide 31 - Open vraag

voorzetsels van plaats

Slide 32 - Tekstslide

Kies het juiste voorzetsel.
He put his arms ______ her. (om, rondom)
A
near
B
around
C
next to
D
in front of

Slide 33 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
He is waiting _______ the bus stop. (bij)
A
on
B
in
C
at
D
near

Slide 34 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
I sat ________ Andy and Janice on the couch. (tussen)
A
between
B
around
C
behind
D
above

Slide 35 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
Don't sit _____ the grass. It's wet. (op)
A
at
B
above
C
in
D
on

Slide 36 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
There is a big tree _____ the house. (achter)
A
next to
B
in front of
C
behind
D
near

Slide 37 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
The pictures are hanging ______ the shelves. (boven)
A
on
B
above
C
around
D
on top of

Slide 38 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
We parked the car _______ the supermarket. (vlakbij)
A
near
B
next to
C
in front of
D
behind

Slide 39 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
The plate is ______ the cutlery. (naast)
A
near
B
on
C
under
D
next to

Slide 40 - Quizvraag

Kies de juiste vorm.
Lily is ______ the living room. (in)
A
on
B
in
C
at
D
near

Slide 41 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
The cat is sleeping ______ the table. (onder)
A
above
B
in front of
C
behind
D
under

Slide 42 - Quizvraag

Kies het juiste voorzetsel.
I am standing ______ your house. (voor)
A
in front of
B
behind
C
next to
D
near

Slide 43 - Quizvraag

Klaar? 
Optie 1: Oefen verder met de present simple vs. present continuous & voorzetsels van plaats.
Magister -> Leermiddelen -> All Right Online -> Unit 1 -> Rechts staan in een donkerblauw vak "versterk jezelf" -> Doe deze opdrachten.

Optie 2: Woorden lesson 4 + 5 en/of onregelmatige werkwoorden 1 t/m 14 leren. Voor de woorden kun je de woordtrainer van All Right Online gebruiken.

Slide 44 - Tekstslide