Klas 1 Breuken en procenten

Indeling van deze les
We gaan bezig met breuken en procenten.
Er zijn stukjes met uitleg, lees deze goed door.
Daarna komen er steeds opdrachten.
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Indeling van deze les
We gaan bezig met breuken en procenten.
Er zijn stukjes met uitleg, lees deze goed door.
Daarna komen er steeds opdrachten.

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg

Slide 2 - Tekstslide

Welk deel van de
figuur is gekleurd?
A
2/12
B
2/8
C
1/10
D
4/16

Slide 3 - Quizvraag

Uitleg
Twee breuken zijn gelijknamig als de noemers gelijk zijn.

Je kunt breuken alleen optellen of aftrekken als de breuken gelijknamig zijn.



Slide 4 - Tekstslide

Vul "is meer dan", "is minder dan" of "is gelijk aan" in.
1 op de 4 ............ 1/5
A
is meer dan
B
is minder dan
C
is gelijk aan

Slide 5 - Quizvraag

Vul "is meer dan", "is minder dan" of "is gelijk aan" in.
3 op de 8 ........ 1/2
A
is meer dan
B
is minder dan
C
is gelijk aan

Slide 6 - Quizvraag

Vul "is meer dan", "is minder dan" of "is gelijk aan" in.
2 op de 6 ......... 1/3
A
is meer dan
B
is minder dan
C
is gelijk aan

Slide 7 - Quizvraag

Vul "is meer dan", "is minder dan" of "is gelijk aan" in.
3 op de 12 ............... 1/4
A
is meer dan
B
is minder dan
C
is gelijk aan

Slide 8 - Quizvraag

Uitleg
Je kunt gelijknamige breuken optellen door de tellers bij elkaar op te tellen.
Bijvoorbeeld:



Slide 9 - Tekstslide

Uitleg
Je kunt gelijknamige breuken aftrekken door de tellers van elkaar af te halen.
Bijvoorbeeld:

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg
Als een breuk groter is dan 1 kan je deze vereenvoudigen door de helen eruit te halen.
Bijvoorbeeld:







Slide 11 - Tekstslide

Uitleg
Hoe bereken je een deel van een hoeveelheid?
1. Deel de hoeveelheid door de noemer van de breuk.
2. Vermenigvuldig de uitkomst met de teller van de breuk.


Slide 12 - Tekstslide

Jan gaat naar de Ardennen en wil in 4 dagen in totaal 240 km fietsen.
Hij wil elke dag hetzelfde aantal km fietsen.
Hoeveel km zou hij in 3 dagen fietsen?
A
60 km
B
120 km
C
180 km
D
240 km

Slide 13 - Quizvraag

Zes stiften kosten drie euro.
Hoeveel kosten acht stiften?

A
3,50 euro
B
4 euro
C
4,50 euro
D
5 euro

Slide 14 - Quizvraag

50 tegels kosten 75 euro.
Hoeveel betaal je voor 30 tegels?
A
40 euro
B
45 euro
C
50 euro
D
55 euro

Slide 15 - Quizvraag

Sylvia maakt zelf 120 wenskaarten.
Daarvan zijn er 5 van de 8
voor verjaardagen.
Bereken hoeveel kaarten dit zijn.
A
92 kaarten
B
60 kaarten
C
82 kaarten
D
75 kaarten

Slide 16 - Quizvraag

De politie controleert 200 auto's.
Tien automobilisten krijgen een bekeuring. Welk deel is dat?
A
1/200
B
5/100
C
1/10

Slide 17 - Quizvraag

Uitleg
Een getal waar een komma in staat noem je een  kommagetal of een decimaal getal.
De cijfers achter de komma noem je decimalen.
Het eerste cijfer achter de komma noem je de eerste decimaal, het tweede cijfer achter de komma de tweede decimaal enzovoort.
De plaats van een cijfer achter de komma vertelt je de waarde van dat cijfer.
Hierbij werk je met tienden, honderdsten, duizendsten,….

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg

Slide 19 - Tekstslide

Uitleg
Decimale getallen en breuken.
Tips:
Wanneer je breuken omzet naar decimale getallen of andersom:
* Denk aan geld.
* Denk aan een verhaal.
* Teken een getallenlijn.

Slide 20 - Tekstslide

Uitleg
Breuk naar decimaal getal:
* Maak van de breuk een breuk met een noemer van de breuk 10,100,1000,….
* Schrijf de breuk in de vorm van een decimaal getal.
Voorbeelden

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg
Handige breuken en decimale getallen om te weten:


Slide 22 - Tekstslide

Welk decimaal getal hoort bij de breuk
A
0,2
B
1,20
C
0,5
D
0,05

Slide 23 - Quizvraag

Welk decimaal getal hoort bij de breuk
A
4,25
B
4,4
C
4,2

Slide 24 - Quizvraag

Welk decimaal getal hoort bij de breuk
A
2,125
B
2,58
C
2,625
D
2,875

Slide 25 - Quizvraag

Wat vond je van deze les?
En wat heb je geleerd?

Slide 26 - Open vraag

Waar heb je nog vragen over?

Slide 27 - Open vraag