1. Je bent te laat wakker geworden en hebt nog 15 minuten voor de school begint.
2. Je bent met je fiets tegen een geparkeerde auto in de straat gefietst. Er zit een flinke kras op de auto.
3. In de speeltuin geeft iemand jouw kleine zusje een harde duw. Ze valt en moet huilen.
4. Je beste vriend(in) heeft jouw geheim doorverteld.
5. Je ziet iemand die helemaal alleen op het plein staat in de pauze.
6. Je wil naar school fietsen, maar je hebt een lekke band.
7. Iemand heeft die ene mooie pen uit jouw etui gepakt.
8. Je hebt voor je verjaardag een nieuw horloge gekregen. Onderweg naar school ben je deze verloren.
9. In de kleedkamer van de gymzaal kom je erachter dat iemand jouw kleren heeft verstopt.