4M Oefenen Voeding en vertering

Gezonde voeding...
A
bevat vooral eiwitten
B
is vooral gevarieerd
C
bevat vooral granen
D
bevat geen vet
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Gezonde voeding...
A
bevat vooral eiwitten
B
is vooral gevarieerd
C
bevat vooral granen
D
bevat geen vet

Slide 1 - Quizvraag

Waarom is gezonde voeding belangrijk? 2 antwoorden zijn goed.
A
het geeft energie
B
je mag dan veel meer eten
C
zorgt voor een snel herstel
D
zorgt voor een beter leefmilieu

Slide 2 - Quizvraag

Vitamines zijn belangrijk bij gezonde voeding.
Ze dienen met name als?
A
Brandstof
B
Bouwstof
C
Beschermende stof
D
Reservestof

Slide 3 - Quizvraag

Wat is geen advies van het Voedingscentrum voor gezonde voeding?
A
Eet gevarieerd
B
Eet niet teveel en beweeg voldoende
C
Eet veel groenten, fruit en volkoren brood
D
Eet zo weinig mogelijk onverzadigd vet

Slide 4 - Quizvraag

Sleep de voedingsmiddelen naar het juiste vak in de schijf van 5.
Groen
Oranje
Roze
Blauw
Geel
Salami
Bananen
Eieren
Appels
Margarine
Thee
Granenkoekjes
Toastjes
Aardappelen
Pasta
Kwark
Rodekool

Slide 5 - Sleepvraag


A
Graanproducten
B
Groente en fruit
C
Vlees en vis
D
Water

Slide 6 - Quizvraag

Examenvraag:
Welke van onderstaande voedingsstoffen kunnen direct in het bloed worden opgenomen zonder eerst verteerd te worden?
A
eiwitten
B
glucose
C
vetten
D
zetmeel

Slide 7 - Quizvraag

Examenvraag:
Een vegetariër eet geen vlees.
Welke voedingsstof zal een vegetariër via andere voedingsmiddelen moeten binnenkrijgen om voldoende bouwstoffen voor zijn spieren binnen te krijgen?
A
vetten
B
vitaminen
C
eiwitten
D
koolhydraten

Slide 8 - Quizvraag

Beschermende voedingsstoffen zijn
A
Vetten, mineralen en vitamines
B
Vitamines en mineralen
C
Koolhydraten, mineralen en vitamines
D
Vetten en vitamines

Slide 9 - Quizvraag

Voedingsvezels zijn voedingsstoffen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Welk onderdeel van het bloed vervoert voedingsstoffen?
A
Bloedplasma
B
Bloedplaatjes
C
Rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen

Slide 11 - Quizvraag

Deze voedingsstoffen zijn brandstoffen
A
Water en vitaminen
B
Koolhydraten, eiwitten en mineralen
C
Vetten, eiwitten en water
D
Alleen koolhydraten, eiwitten en vetten

Slide 12 - Quizvraag

In onze voeding zitten voedingsstoffen. Sommige voedingsstoffen leveren energie, andere voedingsstoffen leveren geen energie. Welk van de volgende rijtjes voedingsstoffen bevatten uitsluitend energieleverende voedingsstoffen?
A
Alcohol, koolhydraten en vitamines
B
Koolhydraten, vetten en eiwitten
C
Eiwitten, koolhydraten en mineralen
D
Mineralen, vetten en water

Slide 13 - Quizvraag

Deze voedingsstoffen zijn brandstoffen
A
Water en vitaminen
B
Koolhydraten, eiwitten en mineralen
C
Vetten, eiwitten en water
D
Alleen koolhydraten, eiwitten en vetten

Slide 14 - Quizvraag

In welke organen is er 'darmperistaltiek' ?
A
Slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm
B
slokdarm, 12-vingerige darm, dunne darm en dikke darm
C
slokdarm, maag, lever, dikke darm en dunne darm
D
Slokdarm, dunne darm en dikke darm

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen functie van darmperistaltiek?
A
voedselbrij kneden
B
voedselbrij vermengen met verteringssappen
C
voedselbrij voortduwen
D
voedselbrij zuiveren van giftige stoffen.

Slide 16 - Quizvraag

Door de darmperistaltiek beweegt het voedsel van de mond naar de anus, maar het kan ook andersom.

Wanneer beweegt de darmperistaltiek het voedsel de andere kant op?
A
als je een scheet laat
B
als je last hebt van diarree
C
als je maag aan het knorren is
D
als je moet overgeven

Slide 17 - Quizvraag

Verteringssappen worden gemaakt in verteringsklieren langs het verteringskanaal, zoals:
‒ darmsapklier;
‒ lever;
‒ maagsapklier;
‒ speekselklier.
In welke volgorde liggen deze verteringsklieren langs het verteringskanaal?

A
Maagsapklier – darmsapklier – speekselklier – lever
B
Maagsapklier – lever – darmsapklier – speekselklier.
C
Speekselklier – darmsapklier – maagsapklier – lever.
D
Speekselklier – maagsapklier – lever – darmsapklier.

Slide 18 - Quizvraag