Ik weet wat de kenmerken en functie van zn, lw en bn zijn in een zin.
Ik kan in een zin bepalen wat zn, lw en bn zijn.
Ik kan bijzonderheden met zn, lw en bn in een gegeven zin aanwijzen en uitleggen.
Ik kan zelf nieuwe voorbeelden bedenken van zinnen die bijzonderheden hebben met zn, lw en bn.
Slide 3 - Tekstslide
Lezen
timer
10:00
Slide 4 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Geeft extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
Een opblaasbare tent
De nieuwe telefoon
De gewijzigde openingstijden
Slide 5 - Tekstslide
Oh ja!! Of toch niet?
Weet je precies hoe het zit met het bijvoeglijk naamwoord en denk je dat je verder geen uitleg meer nodig hebt? Ga dan aan de slag met opdracht 5 t/m 8 (blz. 29).
Liever nog wat meer uitleg? Let dan nog even op!
Slide 6 - Tekstslide
Hoe herken je het bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord:
zegt iets over een zelfstandig naamwoord;
staat er direct voor en soms erachter;
Een paarse krokodil.
De krokodil is paars.
heeft een ‘verbogen’ vorm
Het ticket is goedkoop.
het goedkope ticket
Slide 7 - Tekstslide
Hoe herken je het bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord:
kan zelfstandig gebruikt worden;
Ik wil een blauwe, geen groene.
heeft vaak trappen van vergelijking;
Deze is laag, die is lager en die het laagst.
zijn soms deelwoorden van werkwoorden.
Blaffende honden bijten niet.
Slide 8 - Tekstslide
Aan de slag!
Ga aan het werk met je weektaak, je boekopdracht, nakijken van je weektaak of lezen.
Vraag hulp bij je weektaak als je iets niet snapt!
Slide 9 - Tekstslide
De grammatica over het zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord....