Voorzetsel en bijwoord

Voorzetsel en bijwoord
Voorzetsels herkennen en gebruiken
Bijwoorden herkennen
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voorzetsel en bijwoord
Voorzetsels herkennen en gebruiken
Bijwoorden herkennen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Woordweb

Voorzetsel (vz) 
Geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan. 

- plaats: aan het water
- tijd: na de vakantie, tijdens de wandeling, gedurende de lente
- reden/oorzaak: vanwege de file, door het succes, dankzij jouw hulp. 

Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie: Op iemands hulp rekenen, in verband met. 

Slide 3 - Tekstslide

Let op: delen van een scheidbare werkwoorden zijn geen voorzetsel, maar bijwoord (bw). 

VB. de trein komt aan. (aankomen)

Slide 4 - Tekstslide

Bijwoord(bw) 
Alles wat er over blijft 
Een bijwoordelijke bepaling uit één woord. 

Tijd: gisteren, vandaag, morgen, straks etc. 
Plaats: er, hier, daar, daarginds, ergens, nergens overal; 
(on)zekerheid: ongetwijfeld, vast, misschien, wel waarschijnlijk; 
Ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenszins. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden(hoe, waar, waardoor, wanneer enz.) zijn bijwoorden. 

Een bijwoord kan iets zeggen over: 
- een werkwoord : Joop kon hard fietsen. 
- bijvoeglijk naamwoord: Dit is een bijzonder moeilijke som. 
- ander bijwoord: Joop kon heel hard fietsen. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide