Zegt iets over de hele zin, ww, bn of een ander bw.
Slide 6 - Tekstslide
Vanavond gaan we op kunstgras trainen. Bijwoord =
A
vanavond
B
we
C
kunstgras
D
op
Slide 7 - Quizvraag
Dit prachtige boek moet jij zeker lezen. Bijwoord=
A
prachtige
B
boek
C
zeker
D
lezen
Slide 8 - Quizvraag
Dit prachtige boek moet jij zeker lezen. prachtige=
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bijwoord
C
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord
Slide 9 - Quizvraag
Voorzetsels
Zeggen iets over een plaats (kooi) = in de kooi, naast de kooi.
Zeggen iets over de reden: vanwege / door de coronapandemie,
Zeggen iets over de tijd (schoolfeest) = tijdens / na / gedurende het schoolfeest.
Let op: bijwoorden zeggen iets over een plaats of tijd, maar niet de plaats/tijd ten opzichte van een zn (kooi / schoolfeest). Voorzetsels staan voor of na een zn. of vnw.
Is het voorzetsel onderdeel van een splitsbaar ww? Dan is het een bijwoord = De trein komt over drie minuten aan. (aan is van aankomen)
Slide 10 - Tekstslide
Met de vlam in de pijp reed de truck de Brennerpas over. Voorzetsel =
A
met
B
vlam
C
pijp
D
over
Slide 11 - Quizvraag
Bij die fietsenmaker kom ik nooit meer. Voorzetsel =
A
die
B
bij
C
nooit
D
meer
Slide 12 - Quizvraag
Hij reed gisteren een puppy over bij het zebrapad. Voorzetsel=