Voorzetsel en bijwoord

Voorzetsel en bijwoord
Voorzetsels herkennen en gebruiken
Bijwoorden herkennen
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voorzetsel en bijwoord
Voorzetsels herkennen en gebruiken
Bijwoorden herkennen

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Lezen
-Huiswerk nakijken
- Uitleg bijwoord en voorzetsel
- Oefentoets

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Woordweb

Voorzetsel (vz) 
Geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan. 

- plaats: aan het water
- tijd: na de vakantie, tijdens de wandeling, gedurende de lente
- reden/oorzaak: vanwege de file, door het succes, dankzij jouw hulp. 

Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie: Op iemands hulp rekenen, in verband met. 

Slide 4 - Tekstslide

Let op: delen van een scheidbare werkwoorden zijn geen voorzetsel, maar bijwoord (bw). 

VB. de trein komt aan. (aankomen)

Slide 5 - Tekstslide

Bijwoord(bw) 
Alles wat er over blijft 
Een bijwoordelijke bepaling uit één woord. 

Tijd: gisteren, vandaag, morgen, straks etc. 
Plaats: er, hier, daar, daarginds, ergens, nergens, overal; 
(on)zekerheid: ongetwijfeld, vast, misschien, wel, waarschijnlijk; 
Ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenszins. 

Slide 6 - Tekstslide


Een bijwoord kan ook iets zeggen over: 
- een werkwoord : Joop kon hard fietsen. 
- bijvoeglijk naamwoord: Dit is een bijzonder moeilijke som. 
- ander bijwoord: Joop kon heel hard fietsen. 

Slide 7 - Tekstslide

1. Gisteren pakte hij heel snel het papiertje op.
2. Misschien sliep hij in Rotterdam.
3. Anna kocht een hele mooie tas in Amsterdam.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Aan het werk
Maak oefening 1 t/m 6 vanaf blz. 97

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link