BK2 toetsvragen 3.5 3.7 3.8

toetsvragen 3.5 3.7 3.8
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

toetsvragen 3.5 3.7 3.8

Slide 1 - Tekstslide

 Schrijf de zinnen over. Onderstreep de pv (persoonsvorm) en zet zinsdeelstrepen. Zet wg (werkwoordelijk gezegde), o (onderwerp) en lv (lijdend voorwerp) onder de juiste zinsdelen.

a. Alle mensen uit onze straat hebben vorige week een prijs gewonnen.
b. We hebben honderd grote appeltaarten gekregen.

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf van elke zin het lijdend voorwerp op. Is er geen lv? Zet dan een streepje.

a. Gisteren ben ik met een vriendin naar een optreden van Anouk geweest.
b. Ze zong het liedje 'Birds'.
c. Ken je dat niet?
d. Dat liedje zong ze tijdens het Eurovisiesongfestival 2013.

Slide 3 - Tekstslide

In de volgende zinnen is steeds één zinsdeel onderstreept. Benoem dit zinsdeel. Kies uit: het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (o) of het lijdend voorwerp (lv). 

a. De kinderen lezen boeken.
b. Mijn opa en oma boeken een verre reis.
c. Op deze plank staan boeken.

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf zelf twee zinnen. 

a. Schrijf zelf één zin waarin een bal het onderwerp is.
b. Schrijf zelf één zin waarin een bal het lijdend voorwerp is.

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf in elke zin de pv in de verleden tijd. 

a. (gaan) Els en Bart ___ gisteren met de fiets naar school.
b. (komen) Zij ___ allebei te laat.
c. (hebben) Els ___ een lekke band.
d. (worden) Bart ___ te laat wakker.


Slide 6 - Tekstslide

Schrijf van elk zelfstandig naamwoord het meervoud op. 

a. dag
b. gebouw
c. kapstok
d. klas
e. kluis
f. lokaal

Slide 7 - Tekstslide

Noteer de afleidingen van de landen of steden tussen haakjes.

a. De (Groningen) … Martinitoren.
b. De (Italië) … olijfolie.
c. De (Frankrijk) … kaas.
d. De (Noorwegen) … fjorden.

Slide 8 - Tekstslide

Maak het onderstreepte zinsdeel een beetje langer. 



Yannick gooide zijn schooltas in zijn fietskrat.

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de verleden tijd van de sterke en zwakke werkwoorden in de onderstaande zinnen.

a. Het gerecht dat de leerlingen [koken] bestond uit veel groenten.
b. Er [hoeven] bijvoorbeeld helemaal geen vlees in te worden gebruikt.
c. Vroeger [eten] veel minder mensen vegetarisch dan nu.
d. Blijkbaar [snappen] deze leerlingen dat groenten nu eenmaal gezond zijn.

Slide 10 - Tekstslide

Noteer het voltooid deelwoord. 

a. Het is belangrijk dat je alles hebt [onthouden].
b. Je hebt je nieuw geleerde woordjes veel [herhalen].
c. Een deel van je hersenen heeft deze woordjes dan goed [bewaren].
d. Hij heeft dat altijd [begrijpen].
e. Vandaag heeft een medeleerling dit stuk tekst [voorlezen].
f. Gisteren was zijn tosti [aanbranden].

Slide 11 - Tekstslide