H5 Licht

NaSk1 H5
Licht

Voor dit hoofdstuk heb je een geodriehoek nodig!!!
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

NaSk1 H5
Licht

Voor dit hoofdstuk heb je een geodriehoek nodig!!!

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 5.1
Licht, schaduw en spiegels

Voor dit hoofdstuk heb je een geodriehoek nodig!!!

Slide 2 - Tekstslide

Verspreiding van licht
  • Licht begint bij een bron
  • Lichtstralen bewegen uit zo een bron
  • Lichtbundels
  • Tekenen als lijnen

Slide 3 - Tekstslide

Straling
  • Licht is straling
  • De meeste straling kunnen we niet zien
  • Microgolven
  • Infrarode straling (warmte)
  • Ultraviolette straling
  • Röntgenstraling 

Slide 4 - Tekstslide

Absorberen, doorlaten en terugkaatsen

  • Absorberen; licht wordt opgenomen en omgezet in warmte
  • Doorleten; licht gaat door het object
  • Terugkaatsen; licht wordt teruggekaatst

Slide 5 - Tekstslide

Spiegelende terugkaatsing
Diffuse terugkaatsing

Slide 6 - Tekstslide

Spiegels
Hoe teken je de weerkaatsing van een lichtstraal in een vlakke spiegel?
  1. Teken een lijn recht op het punt waar de lichtstraal de spiegel raakt.
  2. Meet de hoek op die de normaal en de lichtstraal maken.
  3. Kopieer die hoek aan de andere kant van de normaal.
  4. Teken de weerkaatste lichtstraal.

Slide 7 - Tekstslide

Spiegelbeeld 



  • Spiegelbeeld is een virtueel beeld (niet echt)

  • Voorwerpafstand = afstand van beeld tot spiegel

  • Beeldafstand = afstand van spiegelbeeld tot spiegel

Voorwerpafstand = beeldafstand


Slide 8 - Tekstslide

  1.  Teken het spiegelbeeld van de voorwerp.
  2.  Teken de randstralen naar het oog toe vanaf het spiegelbeeld.
  3.  Teken en verbind nu de lichtstralen vanuit het voorwerp.

Slide 9 - Tekstslide

Schaduw
  • Licht dat door een object tegen wordt gehouden
  • Licht kan niet om een object bewegen

  • Schaduw tekenen:
  • Teken de randstralen
  • Arceer het gebied tussen deze randstralen

Slide 10 - Tekstslide

Paragraaf 5.2
Van infrarood tot ultraviolet

Slide 11 - Tekstslide

Wit licht en het spectrum
  • Alle kleuren in het witte licht noem je het spectrum
  • Dit kan een prisma laten zien
  • De kleuren zelf noem je spectraalkleuren

Slide 12 - Tekstslide

Uv en Ir straling op het spectrum
  • Ultraviolet ligt verder dan de kleur violet op het spectrum
  • Infra rood licht boven lager dan de kleur rood op het spectrum

Slide 13 - Tekstslide

Ultraviolet (UV)-straling
  •  Niet zichtbaar (voorbij violet)
  • Zonlicht bevat UV-straling
  • UV-straling maakt je huid bruin
  • Te veel UV-straling maakt je huid rood







Slide 14 - Tekstslide

Toepassingen van UV-straling

Slide 15 - Tekstslide

Fluoresceren
Fluoresceren = de stof licht op

De stof absorbeert de 
uv-straling en geeft in de plaats zichtbaar licht af

Slide 16 - Tekstslide

Ionizerende straling
Straling die moleculen kapot kan maken noemen we ioniserende straling waaronder onze cellen.

UV is zwak ioniserend
Röntgen is sterker ioniserend
Radioactieve stoffen  zijn sterk ioniserend

Slide 17 - Tekstslide

Infrarode straling
Infrarood straling of IR straling = Warmtestraling
Hogere temperatuur --> meer infrarode straling


Slide 18 - Tekstslide

Toepassingen van infrarode straling

Slide 19 - Tekstslide

Thermogram
  • Met een thermogram kun je de hoeveelheid warmte zichtbaar maken met een kleur.
  • De kleur zegt iets over de temperatuur.



Slide 20 - Tekstslide

Paragraaf 5.3
Beeld maken met een lens (deel 1)

Slide 21 - Tekstslide

Lenzen

Slide 22 - Tekstslide

Lenzen
  • Schijfjes van glas of doorzichtig kunststof.
  • Kunnen lichtstralen van richting laten veranderen.
  • Dit noemen we licht breken.

Slide 23 - Tekstslide

Bolle lens
  • Positieve lens

  • Breekt de lichtstralen naar binnen (convergerend).

  • Vergrootglas, bril, etc. 



Slide 24 - Tekstslide

Holle lens
  • Negatieve lens 

  • Breekt de lichtstralen naar buiten (divergerend).

  • Bril, contactlenzen, etc.

Slide 25 - Tekstslide

Positieve lens (Bol)
Negative lens (Hol)

Slide 26 - Tekstslide

Licht door een positieve lens (+)
  •  Licht komt in een evenwijdige bundel langs de hoofdas bij de lens.
  • Daar wordt de lichtbundel gebroken en ontstaat er een convergerende lichtbundel.
  • Alle lichtstralen komen bijelkaar in het brandpunt.

Slide 27 - Tekstslide

Licht door een positieve lens (+)
  • Het brandpunt wordt aangegeven met de letter f.
  • De afstand van de lens tot het brandpunt heet de brandpuntsafstand.

Slide 28 - Tekstslide

Negatieve lens (-)
  •  Licht gaat van een evenwijdige naar een een divergente lichtbundel
  • De brandpuntsafstand is in dit geval een negatief getal.
  • Dit betekent at het brandpunt voor de lens ligt en niet erachter (want dit is bij een positieve lens)

Slide 29 - Tekstslide

Lichtstralen tekenen bij een positieve lens

Slide 30 - Tekstslide

Teken de hoofdas

Slide 31 - Tekstslide

Noteer het brandpunt

Slide 32 - Tekstslide

Teken de evenwijdige lichtbundel

Slide 33 - Tekstslide

Teken de convergerende lichtbundel

Slide 34 - Tekstslide

Lichtstralen tekenen bij een negatieve lens
  • Je volgt dezelfde stappen
  • In plaats van dat de lichtstralen bij elkaar komen na de lens gaan ze bij de negatieve lens uit elkaar.

Slide 35 - Tekstslide

Paragraaf 5.3
Beeld maken met een lens (deel 2)

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Het maken van een beeld
  • We kunnen lenzen gebruiken om een voorwerp op een scherm af te beelden.
  • Licht wordt geconcentreerd op een lichtgevoelige chip.
  • Een computer legt de informatie van deze chip vast en slaat het op.

Slide 38 - Tekstslide

Het maken van een beeld
  • We kunnen we ook beelden met lenzen vergroten.
  • Een camera kan een beeld pakken en een beamer deze weer vergroten.

Slide 39 - Tekstslide

Het maken van een beeld
  • Een beeld dat je op een scherm kan afbeelden noem je een reëel beeld.
  • Een beeld dat je op een plek ziet waar het niet is noem je een virtueel beeld.

Slide 40 - Tekstslide

Reëel beeld tekenen
  • We kunnen deze reële beelden ook tekenen.
  • Hierbij maken we gebruik van constructie stralen.

Slide 41 - Tekstslide

Reëel beeld tekenen
  • Lichtstralen bewegen vanuit een punt. Dit punt noemen we het beeldpunt (L).

De lens is vaak kleiner dan het voorwerp. Je mag de lens in zo’n geval groter tekenen dan hij in werkelijkheid is. Dit doet niks met het beeld.

Slide 42 - Tekstslide

Reëel beeld tekenen
Er zijn twee belangrijke regels:
1. Lichtstralen die op het midden van de lens vallen, bewegen langs een rechte lijn verder.

2. Lichtstralen die evenwijdig aan de hoofdas lopen, gaan na de lens door het brandpunt.

Slide 43 - Tekstslide

Stappenplan reëel beeld tekenen

Slide 44 - Tekstslide

Teken het voorwerp als een pijl en noem de bovenkant L1 en de onderkant L2. L2 ligt op de hoofdas, L1 daarboven.

Slide 45 - Tekstslide

Teken twee lichtstralen vanuit L1.
Volg hierbij voor elke straal één van de regels!

Slide 46 - Tekstslide

Teken het beeld als een pijl en noem de uiteinden B1 en B2.
B2 ligt op de hoofdas, B1 daaronder. 

Slide 47 - Tekstslide

Paragraaf 5.4
Oog en bril

Slide 48 - Tekstslide