LES 6: Standpunt en argumentatie herkennen

Standpunten en argumentatie herkennen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Standpunten en argumentatie herkennen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen
  • Je weet wat de termen standpunt, mening, feit en argument betekenen.
  • Je kunt in een tekst herkennen of er sprake is van één van deze termen. 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Standpunten
  • prikkelende, stellige uitspraak
  • roept reacties op, je kunt erover discussiëren
  • er wordt vaak een wenselijke situatie in  aangegeven

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even testen in 20 seconden: 
wel of geen standpunt?

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moeten basisscholen wel of niet meer muzieklessen geven?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 5 - Quizvraag

Geen standpunt, want het is een vraag. Als dit in een tekst staat, dan vertelt de schrijver niet zijn mening, maar stelt een vraag. (Tenzij hij/zij in de tekst zelf zijn/haar antwoord op deze vraag geeft, door te zeggen dat er bv. wél meer muzieklessen moeten komen).
Hoe maak je hier een standpunt van: Basisscholen moeten meer muzieklessen geven.
Slimme kinderen moeten een aparte school krijgen.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 6 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (ze MOETEN volgens de schrijver een aparte school krijgen, deze is er dus nog niet)
De belasting op sigaretten moet nog verder omhoog.
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 7 - Quizvraag

Wel een standpunt: er wordt een voorstel voor een toekomstige wenselijke situatie gegeven (de belasting MOET volgens de schrijver omhoog)
Zou het niet beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort?
A
Standpunt
B
Geen standpunt

Slide 8 - Quizvraag

Geen standpunt, maar een vraag (tenzij de schrijver zelf het antwoord op de vraag ook geeft in de tekst).
Hoe maak je hier een standpunt van:
Het zou beter zijn als de minister de zomervakantie met twee weken inkort.
Wat valt je op aan de
formulering van een standpunt?

Slide 9 - Woordweb

Vaak wordt een (on)wenselijke toekomstige situatie beschreven die er nu nog niet is, vaak gaat het om een verbod, of het invoeren of veranderen van iets.

Veel gebruikte woorden bij het formuleren van een standpunt: zou, moeten, verbod, ...
Standpunt, mening, argument, feit
  1. Een standpunt is iets wat jij vindt, gebaseerd op een persoonlijke mening (subjectief).
  2. Een argument gebruik je bij de onderbouwing van jouw standpunt en is de reden waaróm jij iets vindt.
  3. Een sterk argument is vaak gebaseerd op objectieve feiten, waarmee je kunt aantonen dat je geen onzin praat.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld...
  1. Particulier vuurwerk met Oud en Nieuw moet verboden worden... (standpunt)
  2. ..., want vuurwerk is gevaarlijk. (argument)
  3. Vuurwerk bevat verschillende explosieve en chemische stoffen. Er wordt veel vuurwerk tegelijkertijd afgestoken in een straat. Er zijn jaarlijks ... doden en gewonden door vuurwerk. (feiten)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten
  • Argumenten gebruik je om een ander te overtuigen van jouw mening.
  • Je legt uit waarom je een bepaalde mening hebt, oftewel je onderbouwt je mening.
  • Een goed argument is geldig en juist

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Ze moeten motorclubs verbieden, (= mening, dit is iets wat iemand vindt)​, omdat ze zich met allerlei criminele zaken bezighouden ​(= argument).​

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Argumenten


Te herkennen aan:

  • Omdat
  • Want
  • Immers
  • Namelijk
  • Aangezien
  • : (dubbele punt)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feit, mening, of argument?
Het Drenthe College staat in Assen
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quizvraag

Persoonlijk argument 
Feit, mening, of argument?
Eric heeft een mooie bril.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit, mening, of argument?
Je kunt beter stoppen met roken omdat uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit, mening of argument?
Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben de baas, omdat ik het voor het zeggen heb.
A
Goed argument
B
Slecht argument

Slide 19 - Quizvraag

Wat is wel een goed argument?

Een goed argument zou kunnen zijn: "omdat ik veel ervaring heb in dit vak en in leidinggeven."
Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
A
Goed argument
B
Slecht argument

Slide 20 - Quizvraag

Wat is wel een goed argument?

Een goed argument zou kunnen zijn:

dus voor ouderen is het risico op een ongeval met een e-bike groter.
Examen spreken
Schrijf je in op On Trac en bereid je examen goed voor.

Succes gegarandeerd!

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies