Les 6d 2 week 7

Planning
Herhaling van literaire begrippen
Uitleg literaire begrippen
Verder met de mindmaps/lezen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning
Herhaling van literaire begrippen
Uitleg literaire begrippen
Verder met de mindmaps/lezen

Slide 1 - Tekstslide

Een verrekijker komt een aantal keren in een verhaal voor en heeft een symbolische waarde voor het verhaalverloop. Zoiets noemen we:
A
Een abstract motief
B
Een concreet/leidmotief
C
Een klassiek motief
D
Een thema

Slide 2 - Quizvraag

Als een hoofdpersoon een karakterontwikkeling doormaakt, spreek je ook wel van een:
A
Flat character
B
Round character

Slide 3 - Quizvraag


Vanuit welk perspectief wordt dit fragment verteld?
A
Alwetend
B
Personaal
C
Ik

Slide 4 - Quizvraag

Setting: Ruimte in een verhaal

- Een schrijver kan met een bepaalde plaats of plaatsen aangeven waar een verhaal zich afspeelt (stad, planeet, land).

- Ook kan hij ruimte beschrijven als zoals de omgeving, de natuur, kamers, gebouwen etc.

- De ruimte kan een bepaalde sfeer oproepen (bijv. spanning) of het verhaal verduidelijken.


Slide 5 - Tekstslide

Je ziet telkens een filmpje. De vraag die erna komt heeft betrekking op wat de functie van de ruimte is in het filmfragment.

Slide 6 - Tekstslide

0

Slide 7 - Video

Wat is de functie van de ruimte
A
De ruimte roept spanning op
B
De ruimte geeft een tijdsbeeld
C
Het verschil van normen en waarden van de hoofdpersonen verklaren.
D
De historische achtergrond verklaart de verwijdering tussen de hoofdpersoon en zijn vriend.

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Wat is de functie van de ruimte
A
De ruimte roept spanning op
B
De ruimte geeft een tijdsbeeld
C
Het verschil van normen en waarden van de hoofdpersonen verklaren.
D
De historische achtergrond verklaart de verwijdering tussen de hoofdpersoon en zijn vriend.

Slide 10 - Quizvraag

Hoe zorgt voor het weergeven van een bepaalde sfeer? Hoe beschrijf je deze sfeer?

Voorbij de treurbeuk en naast het grindpad dat naar hun huis leidde, lag een verwaarloosd grasveld van een kwart meter hoog, dat uitkwam bij een slot en, daaraan grenzend, de autoweg. Op de dag dat hij het meisje ontmoette, hingen er rond het huis verscheidene wolken van vliegen boven het veld.

Slide 11 - Open vraag

Tijd

- Chronologisch = tijdsvolgorde van a tot z

Vooruitwijzing: een mededeling over wat later gaat gebeuren (kort)

Terugwijzing: terugdenken aan iets dat eerder is gebeurd (kort)

- Niet-chronologisch = volgorde van het verhaal verloopt anders dan wanneer dit in het echt zou gebeuren

Flashback: het verhaal springt terug in de tijd (lang)

Flashforward: het verhaal springt vooruit in de tijd (lang)


Slide 12 - Tekstslide


Uit: Hex. Waar zie je in dit fragment een voorbeeld van? 
A
vertraging
B
flashback
C
flashforward
D
terugverwijzing

Slide 13 - Quizvraag

Voorbeeld: 'Vooruitverwijzing'
Gedachtegang (hoofdpersoon) toekomst. Denkt kort aan wat hij/zij in toekomst gaat doen.

  • Verschil flashforward? Personage maakt gebeurtenissen in toekomst daadwerkelijk mee. Vooruitverwijzingen zijn minder uitvoerig dan flashforwards. Paar zinnen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Wat zagen we hier?
A
Flashback
B
Flashforward
C
Vooruitverwijzing
D
Terugverwijzing

Slide 17 - Quizvraag

Voorbeeld: flashback
Flashback is een techniek die in de literatuur en in de film veelvuldig wordt toegepast. "In een flashback beleeft een personage gebeurtenissen die eerder hebben plaatsgevonden opnieuw." (Laagland, blz. 26).

  • Verschil terugverwijzing? Veel uitvoeriger (uitgebreider).

Slide 18 - Tekstslide

"Zij realiseerde zich niet hoe belangrijk dit zou blijken te zijn."

Waar is bovenstaand citaat een voorbeeld van?
A
Flashback
B
Vooruitwijzing

Slide 19 - Quizvraag

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes) en vertelde tijd(= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 20 - Tekstslide

‘Gisteren was Robin gegaan, vandaag zou zij vertrekken’.

Is hier sprake van:
A
flasback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 21 - Quizvraag

De deurbel, tweemaal: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het snerpende geluid joeg de Noorse boskatten elke keer weer de stuipen op het lijf, en deed ze alle kanten uit stuiven om een goed heenkomen te zoeken – reden voor Mirjam om op weekdagen ’s morgens wanneer de postbode kon aanbellen met een pakje, de elektrische schel vaak af te zetten. De katten gingen voor alles. Vandaag, zondag was de kans op aanbellen vrijwel nihil, zeker nu het nog zo vroeg in de ochtend was, dus had ze de stekker in het contact gelaten.
Het eerst belletje klonk alsof een vinger geen houvast op de knop had kunnen vinden.
Uit: Tonio, A.F.Th. van der Heijden

Slide 22 - Tekstslide

In voorgaand fragment... (selecteer twee antwoorden)
A
is de verteltijd langer dan de vertelde tijd.
B
is de verteltijd korter dan de vertelde tijd.
C
versnelling
D
vertraging

Slide 23 - Quizvraag

Verder met mindmaps

Slide 24 - Tekstslide