B&F, spelling, blok 7 week 2 les 2

Spelling: blok 7 week 2 les 2
Doel: leren schrijven van het garagewoord
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling: blok 7 week 2 les 2
Doel: leren schrijven van het garagewoord

Slide 1 - Tekstslide

Noem twee kilowoorden op -ieel

Slide 2 - Woordweb

Noem 2 kilowoorden op -iaal

Slide 3 - Woordweb

Noem 3 cadeauwoorden

Slide 4 - Woordweb

Noem 3 chefwoorden

Slide 5 - Woordweb

We oefenen met het klankgroepenwoord
1. de corsage
2. zij logeren


Slide 6 - Tekstslide

Welke tijd?
de hond zoekt
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 7 - Quizvraag

Welke tijd?
de hond heeft gezocht
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 8 - Quizvraag

Welke tijd?
de hond zocht
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 9 - Quizvraag

Welke tijd?
wordt de juf?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 10 - Quizvraag

Welke tijd?
werd de juf?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 11 - Quizvraag

Welke tijd?
wordt de juf getest?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 12 - Quizvraag

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 13 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: bevrijden
ik ............. de man................. ...............jij?

Slide 14 - Open vraag

Vul het werkwoord in: bestaat
Tegenwoordige tijd: de man........................
Verleden tijd: de man.........................
Voltooide tijd: de man..........................

Slide 15 - Open vraag

Instructie
Garagewoord. Ik hoor zj, maar ik schrijf g.

1. de rage     2. de energie




Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf op:

Slide 19 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 20 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 21 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 22 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 23 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 24 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 25 - Open vraag

Achter welk woord had je een komma geschreven??
A
start
B
Eva
C
vrijwilliger
D
experiment

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
A
Eva
B
start
C
de vrijwilliger
D
experiment

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
A
Eva
B
start
C
de vrijwilliger
D
experiment

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
start
B
de
C
vrijwilliger
D
met

Slide 29 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
start
B
de
C
het
D
experiment

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een voorzetsel?
A
start
B
met
C
het
D
experiment

Slide 31 - Quizvraag

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 32 - Quizvraag

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 33 - Tekstslide