B&F, spelling, blok 5 week 2 les 2

Spelling: blok 5 week 2 les 2
Doel: leren schrijven van het cadeauwoord
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling: blok 5 week 2 les 2
Doel: leren schrijven van het cadeauwoord

Slide 1 - Tekstslide

Noem komma s woorden

Slide 2 - Woordweb

Noem chef woorden

Slide 3 - Woordweb

Noem centwoorden

Slide 4 - Woordweb

Noem 10 ei-woorden van de ei-plaat

Slide 5 - Open vraag

Welke twee categorieën zitten erin?
technisch
A
luchtwoord (van het versje)
B
kilowoord
C
tropischwoord
D
hakwoord

Slide 6 - Quizvraag

Welke twee categorieën zitten erin?
geschreeuw
A
luchtwoord
B
voorvoegsel
C
eeuw-ieuw-woord
D
hakwoord

Slide 7 - Quizvraag

Welke drie categorieën zitten erin?
cement
A
centwoord
B
(net als) voorvoegsel
C
hakwoord
D
langermaakwoord

Slide 8 - Quizvraag

Welke drie categorieën zitten erin?
traditie
A
Hakwoord
B
klankgroepenwoord
C
kilowoord
D
politiewoord

Slide 9 - Quizvraag

Welke drie categorieën zitten erin?
koninkje
A
verkleinwoord
B
zingwoord
C
klankgroepenwoord
D
plankwoord

Slide 10 - Quizvraag

We oefenen met het klankgroepenwoord
1. het bureau

2. het plateau


Slide 11 - Tekstslide

Welke tijd?
de kinderen hebben gespoten
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 12 - Quizvraag

Welke tijd?
Arwin goot
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 13 - Quizvraag

Welke tijd?
ik sproei
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 14 - Quizvraag

Werkwoorden
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd altijd stam + t, behalve bij ik en als jij erachter staat.
De stam is de ik-vorm: rennen, ik ren, dus ren is de stam.
Rennen:
Ik ren - hij rent - ren jij? (stam+t: ren + t = hij rent)
Binden:
Ik bind - hij bindt - bind jij? (stam+t: bind + t= hij bindt)

Slide 15 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd. Vul het werkwoord in: glijden
ik ............. Tom................. ...............jij?

Slide 16 - Open vraag

Vul het werkwoord in: glijden
Tegenwoordige tijd: de juf........................
Verleden tijd: de juf.........................
Voltooide tijd: de juf..........................

Slide 17 - Open vraag

Vul het werkwoord in: verbieden
Tegenwoordige tijd: de juf........................
Verleden tijd: de juf.........................
Voltooide tijd: de juf..........................

Slide 18 - Open vraag

Instructie
Regel: Cadeauwoord. Ik hoor oo, maar ik schrijf eau 
(nummer 24)

-het cadeau
-het niveau




Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Oefendictee
Stappenplan
1.  Luister naar het woord
2. Zeg het hardop na
3. Denk na, welke categorieën zitten erin?
4. Typ het woord in
5. Controleer het woord
--> ga daarna verder, door op het pijltje te klikken

Slide 21 - Tekstslide

Schrijf op:

Slide 22 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 23 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 24 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 25 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 26 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 27 - Open vraag

Schrijf op:

Slide 28 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
A
in
B
zat
C
een verrassing
D
het pakket

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?
A
In het pakket
B
zat
C
een verrassing

Slide 30 - Quizvraag

Wat is een voorzetsel?
A
het
B
pakket
C
verrassing
D
in

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
het
B
pakket
C
zat
D
in

Slide 32 - Quizvraag

Hoe ging de les?
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Gemiddeld

Slide 33 - Quizvraag

Goed gewerkt!
Succes met de volgende les! 

Slide 34 - Tekstslide