Economie 5.4 GT3D & B
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 3 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Het geheel van vraag naar arbeid en het geheel van aanbod van arbeid noem je.........
A
Beroepsbevolking
B
Arbeidsmarkt
C
Vacatures
D
Arbeidsparticipatie
Slide 4 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
De werkgelegenheid bestaat uit alle...... bij bedrijven en de overheid. Deze arbeidsplaatsen/vacatures kunnen gevuld en niet gevuld zijn.
A
vacatures
B
arbeidsplaatsen
Slide 5 - Quizvraag
Deze arbeidsplaatsen kunnen wel en niet gevuld zijn. Beroepsbevolking-werkgelegenheid = werklozen
In een land zijn 350.000 werklozen. Dit is 10% van de beroepsbevolking. Daarnaast zijn er 50.000 vacatures (arbeidsplaatsen die niet gevuld zijn)
A
3,2 miljoen
B
3,5 miljoen
C
3,9 miljoen
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Peter werkt fulltime bij een administratiekantoor. Hij wil graag minder gaan werken omdat hij net vader is geworden. Volgens welke wet heeft Peter recht om minder te gaan werken?
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
Algemene wet gelijk behandeling
Slide 7 - Quizvraag
Aankaarten dat ze het verschil tussen arbeidstijdenwet & wet gelijke behandeling nogmaals doorlezen
Slide 8 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 9 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Willem is werkloos. Hij heeft zich niet ingeschreven bij het UWV als werkloze. Behoort Willem tot de geregistreerde werkloosheid of verborgen werkloosheid?
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid
Slide 10 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 11 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Slide 12 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 13 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Door de coronapandemie is de koopkracht van veel Nederlanders gedaald. Hierdoor nam de vraag naar producten & diensten af. Bedrijven hebben door deze dalende vraag meer/minder personeel nodig
A
Meer
B
Minder
Slide 14 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
In 2009 daalde de koopkracht van Nederlanders flink. De vraag naar goederen en diensten daalde. Er ontstond werkloosheid. Is hier sprake van conjuncturele werkloosheid?
A
Hier is sprake van conjuncturele werkloosheid
B
Hier is geen sprake van conjuncturele werkloosheid
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 16 - Tekstslide
Niet afhankelijk van de conjunctuur--> werkloosheid afhankelijk van aanbod van bedrijven
Industrie BV verplaats zijn productie van staal naar een lageloon land. Dit vinden ze goedkoper. Er treed hierdoor conjuncturele/structurele werkloosheid op.
A
Conjuncturele
B
Structurele
Slide 17 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Door een verandering van het aanbod van goederen & diensten treed conjuncturele/structurele werkloosheid op
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
Slide 18 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 19 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 20 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 21 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
