EXAMEN DEEL 2

EXAMEN DEEL 2
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieSecondary Education

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

EXAMEN DEEL 2

Slide 1 - Tekstslide

Leerlingen kijken wat er allemaal leeft in een zoetwaterplas en wie van wie leeft. In de afbeelding zijn enkele voedselrelaties schematisch weergegeven. Kikkervisjes eten alleen de organismen die in schakel 1 thuishoren.
Tot welke groep horen kikkervisjes?


A
Alleseters
B
Planteneters
C
Vleeseters

Slide 2 - Quizvraag

Een Surinaamse klas is op excursie naar een zoetwaterplas. De leerlingen onderzoeken het leven in het water. In afbeelding 4 zie je enkele voedselrelaties. De schakels 1, 2 en 3, zijn niet ingevuld.
Welk dier hoort in schakel 2 thuis?

A
garnaal
B
kaaimankrokodil
C
waterkever

Slide 3 - Quizvraag


Op een zonnige zomerdag kom je in het bos dieren tegen. Zo zie je een vos jagen op eekhoorntjes. Eekhoorntjes voeden zich met beukennootjes die van beukenbomen vallen.

In de tekst worden voedselrelaties beschreven. Van deze voedselrelaties wordt een piramide van biomassa gemaakt.

In welke tekening zie je de piramide van aantallen van het beschreven bos?
A
B
C

Slide 4 - Quizvraag

Op een zonnige zomerdag kom je in het bos dieren tegen. Zo zie je een vos jagen op eekhoorntjes. Eekhoorntjes voeden zich met beukennootjes die van beukenbomen vallen.

In de tekst worden voedselrelaties beschreven. Van deze voedselrelaties wordt een piramide van biomassa gemaakt. In welke tekening zie je de piramide van aantallen van het beschreven bos?
A
B
C

Slide 5 - Quizvraag

In de afbeelding zijn voedselrelaties tussen een aantal organismen in zee weergegeven. Als gevolg van lozing van industrieel afvalwater komen er zware metalen in het zeewater voor.

Afb. Voedselrelaties tussen organismen in zee.

In welk van de in afbeelding 5 genoemde dieren zal per gram lichaamsgewicht de grootste hoeveelheid zware metalen worden aangetroffen?
A
In de garnalen
B
In de pinguïns
C
In de vissen
D
In de wormen

Slide 6 - Quizvraag

De pimpelmees is een vogel die veel te zien is in bossen en tuinen. Onderzoekers hebben ontdekt dat pimpelmezen steeds vroeger in het jaar beginnen met broeden. In 2006 was dat op 10 april, terwijl dat in 1986 nog op 20 april was. Biologen denken dat dit te maken heeft met het warmer worden van de aarde. Daardoor zijn er vroeger in het seizoen al veel insecten. Pimpelmezen gebruiken vooral insecten als voedsel voor hun jongen.
Fruittelers van appels en peren zien graag pimpelmezen in hun boomgaarden. De vogels eten daar bladluizen die de bladeren van appel- en perenbomen aantasten.
Schrijf een voedselketen op met drie schakels die in de informatie worden genoemd

Slide 7 - Open vraag

We hebben een voedselketen van gras -> konijn -> vos -> wolf.
De NPP van gras is 1000. Hoeveel daarvan komt uiteindelijk in de wolf terecht? Maak gebruik van de energiestroom getallen uit binastabel 93A1

Slide 8 - Open vraag

Een ecoloog bepaalt de energiestromen bij organismen in een rivier. De efficiëntie waarmee planten met energie omgaan is Pp/I; bij herbivoren is dat Ph/Pp.
Wie gaan efficiënter om met energie, planten of herbivoren?
A
Planten
B
Herbivoren

Slide 9 - Quizvraag


In de afbeelding wordt het patroon weergegeven van energiestromen in een ecosysteem.
Over het schema in de afbeelding  worden de volgende beweringen gedaan.
1) Organismen van trofisch niveau n kunnen afkomstig zijn uit elk van de vier rijken waarin organismen worden ingedeeld.
2) Rn+1 geeft het energieverlies door dissimilatie aan bij organismen van trofisch niveau n + 1.


Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?

A
geen van beide beweringen
B
alleen bewering 1
C
alleen bewering 2
D
beide beweringen

Slide 10 - Quizvraag

In een voedselketen bevatten de consumenten van de eerste orde meer vastgelegde energie dan de consumenten van de tweede orde.
De afbeelding is een weergave van het patroon van energiestromen in een ecosysteem.


Welke groep of groepen organismen kunnen deel uitmaken van trofisch niveau n?
A
producenten
B
consumenten 1e orde
C
consumenten 2e orde
D
al deze opties zijn mogelijk

Slide 11 - Quizvraag

Over de energiestroom Rn in de afbeelding worden de volgende beweringen gedaan.
1. Rn geeft de mate van koolstofassimilatie aan op trofisch niveau n.
2. Rn geeft de mate van voortgezette assimilatie aan op trofisch niveau n.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
Geen van beide
B
Alleen 1
C
Alleen 2
D
Allebei

Slide 12 - Quizvraag

In de afbeelding is schematisch weergegeven: de koppeling van de kringloop van koolstof aan de kringloop van zuurstof, de kringloop van zwavel, de kringloop van stikstof en de CO2/CH4-kringloop. De koolhydraten in de koolstofkringloop worden aangegeven door de formule 'CH2O'. De pijlen geven (groepen van) stofwisselingsprocessen aan. Welke twee van de in de afbeelding aangegeven processen p, q, r en s, kunnen plaatsvinden in cellen van de mens?
A
p en q
B
q en r
C
q en s
D
r en s

Slide 13 - Quizvraag

Welke niet-stikstofhoudende stof is nodig voor nitrificatie?
A
water
B
stikstof
C
zuurstof
D
koolstof

Slide 14 - Quizvraag

Als afvalwater met veel ammonium in het oppervlaktewater terecht komt kan er van vermesting van het water (eutrofiëring) optreden. Het water kan in de zomer erg zuurstofarm worden. Welk van de volgende processen verloopt dat niet of nauwelijks?
A
ammonificatie
B
nitrificatie
C
denitrificatie
D
fixatie

Slide 15 - Quizvraag

De C/N ratio (verhouding, dus C delen door N) in een strooisellaag kan veranderen. Vier processen zijn: ammonificatie, denitrificatie, nitrificatie en stikstoffixatie. Door welk van deze processen wordt de ratio C/N groter?
A
ammonificatie
B
denitrificatie
C
nitrificatie
D
stikstoffixatie

Slide 16 - Quizvraag

Om de oorzaak van de verrijking op de eilanden met graslandbegroeiing te achterhalen, is het gehalte aan de stikstofisotoop 15N op verschillende plaatsen gemeten. In lucht is de ratio 15N/14N zeer klein (0,0037). Organismen die hun stikstofverbindingen rechtstreeks opbouwen uit stikstof uit de lucht hebben ook een zeer laag 15N-gehalte in hun weefsels. In de voedselketen stijgt de ratio 15N/14N vervolgens bij elk volgend trofisch niveau. Processen die deel uitmaken van de stikstofkringloop, zijn:
1 denitrificatie, 2 nitrificatie, 3 rotting, 4 biologische stikstoffixatie, 5 fotochemische stikstoffixatie
Door welk of door welke van deze processen komt 15N uit de lucht in de voedselketen terecht?
A
Alleen 1 en 3
B
Alleen 2 en 4
C
Alleen 3 en 5
D
Alleen 4 en 5

Slide 17 - Quizvraag

Welk organisatieniveau van de ecologie vormen de organismen uit de afbeelding samen met abiotische factoren?

Slide 18 - Open vraag