Je gaat een gedicht schrijven
1. Schrijf een zin op van minstens vijf woorden die je vader of moeder vaak tegen jou zegt.
2. Schrijf een regel op uit een liedje dat je kent. Ook hier minstens vijf woorden.
3. Schrijf een reclameregel op die je kent van radio, televisie of internet. Gebruik weer minstens vijf woorden.
4. Pak een boek en schrijf een zin over van minstens vijf woorden.
5. Schrijf een zin op van minstens vijf woorden die begint met het woord ‘ik’.
6. Zorg dat geen enkele zin langer is dan vijf woorden. Het teveel knip je eraf.
7. Je mag een regel 2x, 3x of 4x gebruiken en je mag regels weglaten. Het gedicht bestaat uiteindelijk uit 10 versregels.
8. Je mag geen nieuwe regels verzinnen.
9. Gefeliciteerd! Je hebt een 50-woorden-gedicht gemaakt.
10. Draag dit gedicht voor in jouw groepje.
11. Bespreek met elkaar wat een gedicht mooi maakt. De vondst van een woord of de herhaling.
12. Neem het gedicht mee naar de volgende les.