Summary - Wider World Level 2 Chapters 3 & 4

Summary - Wider World Level 2 Chapters 3 & 4
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Summary - Wider World Level 2 Chapters 3 & 4

Slide 1 - Tekstslide

3.2 - Past simple: was/were
What is it about?

Slide 2 - Woordweb

3.2 Past simple: was/were
 
Was = enkelvoud
 Were = meervoud




Affirmative:
I was out
You were out
He was out
She was out
It was out
You were out
They were out

Slide 3 - Tekstslide

3.2 Past simple: was/were
Was = enkelvoud
 Were = meervoud


Negative:
I wasn’t out
You weren’t out
He wasn’t out
She wasn’t out
It wasn’t out
You weren't out
They weren't out

Slide 4 - Tekstslide

3.2 Past simple: was/were
Was = enkelvoud
 Were = meervoud



Questions:
Was I out?
Were you out?
Was he out?
Was she out?
Was it out?
Were you out?
Were they out?


Slide 5 - Tekstslide

We ... dancing all night long. (+)
A
Was
B
Were

Slide 6 - Quizvraag

She ... doing the dishes. (-)
A
Wasn't (was not)
B
Weren't (were not)

Slide 7 - Quizvraag

... they listening at all?
A
Was
B
Were

Slide 8 - Quizvraag

Do you understand the grammar form: was / were?
Yes
No

Slide 9 - Poll

3.4 - Past simple: regular verbs
What is it about?

Slide 10 - Woordweb

3.4 Past simple: regular verbs
Onderwerp + werkwoord + ed + rest van de zin

I played football yesterday.

yesterday = signaalwoord

Belangrijke uitzonderingen zijn:
  • Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
- to bake: We baked a delicious cake yesterday.


  • Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:
- to panic: She panicked when she heard the bad news.



  • Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
- to marry: She married him when she was 18 years old.


  • Werkwoorden die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is, schrijf je met een extra laatste medeklinker voor -ed:
- to swap: They swapped their Ipods to listen to each other's music.


  • Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor krijgen een extra l:
- to travel: We travelled to Africa last summer.

Slide 11 - Tekstslide

He ... (to play) football yesterday.
A
Plays
B
Played
C
Playing
D
Playyed

Slide 12 - Quizvraag

They got ... (to marry) last year.
A
Married
B
Maried
C
Marryd
D
Marryed

Slide 13 - Quizvraag

They .... (to finish) their homework last night.
A
Finish
B
Finishd
C
Finished
D
Finishing

Slide 14 - Quizvraag

Do you understand the grammar form: past simple - regular verbs?
Yes
No

Slide 15 - Poll

4.2 - Past simple: irregular verbs
What is it about?

Slide 16 - Woordweb

Chapter 4 - 4.2 Past simple: irregular verbs
Leer: irregular verbs (1-72).





Onderwerp + onregelmatig werkwoord + rest van de zin

I ate dinner yesterday.

yesterday = signaalwoord

Slide 17 - Tekstslide

She ... (to tell) him a secret last week.
A
Tolled
B
Said
C
Telld
D
Told

Slide 18 - Quizvraag

I ... (to sleep) all day yesterday.
A
Slept
B
Sleept
C
Sleeped
D
Sleep

Slide 19 - Quizvraag

He ... (to swim) for 2 hours last week.
A
Swimming
B
Swum
C
Swam
D
Swim

Slide 20 - Quizvraag

Do you understand the grammar form: past simple - irregular verbs?
Yes
No

Slide 21 - Poll

4.4 - to infinitive & gerund
What is it about?

Slide 22 - Woordweb

Chapter 4 - 4.4: to infinitive






Vuistregel:
De to + hele werkwoord suggereert dat het nog niet gebeurd is (of in de toekomst pas echt gaat gebeuren):

- I remember to do groceries (je herinnert dat je nog boodschappen moet gaan doen)


- I stopped to buy bread (Je was met iets anders bezig, je stopt daarmee en gaat brood kopen)

Slide 23 - Tekstslide

Chapter 4 - 4.4: gerund






Vuistregel:
De gerund (werkwoord + ing) suggereert dat het al gebeurd is (al gaande is):

- I remember doing groceries (is al gebeurd).

- I stopped buying bread (je koopt helemaal geen brood meer).

- I love playing a game tonight (Je houdt van spelletjes / games spelen. Je kan niet iets leuk vinden, als je het niet eerder hebt gedaan).



Slide 24 - Tekstslide

To infinitive or gerund?

I've finished ... - come and eat!
A
To cook
B
Cooking

Slide 25 - Quizvraag

To infinitive or gerund?

I don't want ... yet!
A
Leaving
B
To leave

Slide 26 - Quizvraag

To infinitive or gerund?

I don't recommend ... the bus - it takes forever!
A
To take
B
Taking

Slide 27 - Quizvraag

Do you understand the grammar forms: to infinitive & gerund?
Yes
No

Slide 28 - Poll

4.4 - relative clauses (relative pronouns)
What is it about?

Slide 29 - Woordweb

Chapter 4 - 4.7 relative clauses (relative pronouns)

Betrekkelijke voornaamwoorden (relative pronouns) gebruik je om zinnen die een gemeenschappelijk onderdeel hebben aan elkaar te koppelen. Een betrekkelijk voornaamwoord slaat als het ware een brug tussen twee zinnen. In de Engelse taal kennen we de volgende betrekkelijke voornaamwoorden: who, which, that, whose, whom en where.

who/that: als je wilt verwijzen naar personen.
  • The man who visited my birthday is my father.
  • These boys, who are learning about maths, are students.
  • The man that visited my birthday is my father.





which/that: als je verwijst naar dingen en dieren.

  • This is the car which I bought in 2013.
  • His wedding, which was fantastic, ended with a big party in their house.
  • This is the car that I bought in 2013.

where: als je verwijst naar plaatsen of locaties.
  • The building where I forgot my bag will be closed tomorrow.
  • The Netherlands, where most Dutch people live, is a flat country.

Slide 30 - Tekstslide

There was a princess ... lived in a castle.
A
Who
B
Which
C
Where

Slide 31 - Quizvraag

The village ... I live is very quitet.
A
Who
B
Which
C
Where

Slide 32 - Quizvraag

He is wearing a tie ... I gave to him.
A
Who
B
Which
C
Where

Slide 33 - Quizvraag

Do you understand the grammar form: relative pronouns?
Yes
No

Slide 34 - Poll

LEER ALLE WOORDEN IN DE WOORDENLIJST DIE JE NIET BEGRIJPT!

Slide 35 - Tekstslide

How confident are you about tomorrow's test?
Really confident
Confident
Neutral
Not confident
HELP!!

Slide 36 - Poll