Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Begintaak (in stilte!) 
Pak je schrift en noteer het antwoord(en) en ga daarna lezen in je leesboek!
1. Met welk personage uit jouw boek zou jij  wel/ niet bevriend willen zijn?
3. Wat is er realistisch in jouw boek en Wat is er onrealistisch in jouw boek?
5. Zoek een spannend moment in jouw boek. Hoe heeft de schrijver voor spanning gezorgd?
6. Noteer een mooie zin uit het boek. Waarom is die zin zo mooi?
7. Wat zou jij helemaal anders hebben aangepakt? Of waar ben jij anders over gaan denken?
8. Wat maakt het personage ‘anders’ dan zijn/haar omgeving? Hoe gaat hij/zij daarmee om? 
NIEUWE VRAAG:
9. Wat begreep je niet in het verhaal? Wat zou jij hebben veranderd aan het verhaal?

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je  weet (weer) hoe je de PVTT, PVVT, een voltooid deelwoord en een tegenwoordig deelwoord spelt. 
- Je weet je een bijvoeglijk naamwoord spelt

Slide 3 - Tekstslide

Lesprogramma
- Welkom (5 min)
- Lezen in je leesboek (10 min)
- Huiswerk (10 min)
- Toetsvoorbereiding (5 min)
- Zelfstandig werken: leesvaardigheid oefenen (35 min)

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
Wolven 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Stap 1:  Met welk werkwoord heb je te maken?

Welke werkwoorden waren er ook alweer?

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- ik-vorm (en van werkwoord afhakken en aanpassen aan uitspraak)
- ik-vorm+t
- hele werkwoord

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

x-kfschp (let op het gaat om de letter na -en eraf hakken)

Slide 8 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Geeft aan dat een handeling afgerond (voltooid) is. 
- Een voltooid deelwoord begint vaak met be-, ge-, ver- of ont-.
- Er staat altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden.

Tijdens de vakantie heeft Julia bij een boerderij gekampeerd.
Vorig jaar is hij naar Spanje gevlogen

Slide 9 - Tekstslide

Spelling voltooid deelwoord
1. Sterke werkwoorden: eindigt vaak op -en
Ik heb lekker gegeten (eten, ik eet, ik at) 
De trein is op tijd aangekomen (aankomen, kom aan, kwam aan)
2.Zwakke werkwoorden: eindigt op -t of -d: verlengproef of xkfschp
Klaverjassen  wordt.....................
Verwaarlozen wordt................

Slide 10 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord
Wat je doet tijdens de persoonsvorm.

Hele werkwoord + d

Slide 11 - Tekstslide

Spelling bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord en voegt een kenmerk toe aan dit zelfstandig naamwoord:
de maaltijd – de gezonde maaltijd
het mes – het scherpe mes

In veel gevallen plaats je -e achter het bijvoeglijk naamwoord. Soms is dat niet het geval, wanneer een het-woord wordt voorafgegaan door een.
een gezonde maaltijd – een scherp mes

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide



• Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met ­-en­:
de wollen sjaal; het rieten dak; de gouden ring.
Er zijn uitzonderingen: een aluminium fiets; een plastic pop.

Slide 14 - Tekstslide

 Ook werkwoordsvormen kunnen als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden

het tegenwoordig deelwoord + -e:
lachende leerlingen – pratende docenten.

• De infinitief met te als bijvoeglijk naamwoord:
de te spelen wedstrijd – het te vieren feest.

• Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord:
de gezochte man; de uitgereikte medaille; het bezette pand; de gewonnen wedstrijd
De vuistregel hierbij is: schrijf het voltooid deelwoord zo kort mogelijk.
Let op: bezette en gewonnen worden met een dubbele letter geschreven vanwege de uitspraak.


Slide 15 - Tekstslide

Even checken
Het huis met de ..verlichte..... (verlichten) woonkamer is van ons.
Het . verklede.. (verkleden) meisje had erg veel zin in carnaval

Maar:
De lamp ....verlichtte..... (verlichten) de woonkamer.
Het meisje ....verkleedde...... (verkleden) zich snel om op tijd te zijn. 

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag 
Pak je Plenda en noteer het huiswerk: 
Maandag 1e uur: 
Talent B: 
4.9 : opdracht 3, 5, 6 (blz. 68-69)
5.9 opdracht 3, 4, 5 en 6 (blz. 137)

En ga daarna de huiswerkopdrachten maken.

Slide 17 - Tekstslide