Klas 3: Unit 2 AR grammar herhaling

Grammatica herhaling
- Past simple of present perfect?
- Meervoud
- This, that, these, those
- Voegwoorden
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica herhaling
- Past simple of present perfect?
- Meervoud
- This, that, these, those
- Voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Past simple or present perfect?
Past simple
Present perfect
Wanneer?
Dingen die in het verleden zijn gebeurd en nu  ook afgelopen zijn.
Dingen die in het verleden zijn gestart, maar nu nog steeds doorgaan 
Signaalwoorden
in 2013, yesterday, last weekend, two hours ago, at two o'clock, this morning, etc.
for, yet, never, ever, just,  already, since

Ezelsbruggetje: 
fyne jas
Voorbeeldzinnen
1. This morning, I walked to school.
2. I worked there three years ago.
1. We have lived in London for two years.
2. She has loved him since the start.

Slide 2 - Tekstslide

Meervoud in het Engels
Meervoud in Engels:
woord + s
radio - radios
weapon - weapons
Eindigt het woord op sis-klank?
woord  + es
box - boxes
match - matches
Sommige woorden die eindigen met -o:
woord + es
potato - potatoes
tomato - tomatoes
Eindigt het woord op medeklinker en -y?
-y verandert in -ies
duty - duties
enemy - enemies
Eindigt het woord op -f of -fe:
-f of -fe wordt meestal -ves
wolf - wolves
knife - knives

Onregelmatig > uit je hoofd leren.
child - children         person - people            
fish - fish                     sheep - sheep             
man - men                 tooth - teeth
mouse - mice               

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoud
Meervoud
This, that, these, those (aanwijzen)

Slide 4 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

They _________ in London in 2010.
A
lived
B
have lived

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

They _______ here for many years.
A
lived
B
have lived

Slide 7 - Quizvraag

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

She __________ her homework already!
A
finished
B
has finished

Slide 8 - Quizvraag

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

She ________ her work at two o'clock.
A
finished
B
has finished

Slide 9 - Quizvraag

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

The police _______ the thief already.
A
found
B
have found

Slide 10 - Quizvraag

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

The police _______ the missing girl this morning.
A
found
B
have found

Slide 11 - Quizvraag

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

I _______ tennis last weekend.
A
played
B
have played

Slide 12 - Quizvraag

Welke vorm moet je in deze zin gebruiken?

I _________ hockey since I was twelve.
A
played
B
have played

Slide 13 - Quizvraag

Meervoudsvorm
Engels: Plurals

Slide 14 - Tekstslide

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
hobby?
A
hobby's
B
hobbys
C
hobbies
D
hobby

Slide 15 - Quizvraag

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
tomatos
B
tomaten
C
tomato's
D
tomatoes

Slide 16 - Quizvraag

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
watch?
A
watchs
B
watches
C
watch's
D
watchis

Slide 17 - Quizvraag

Plural (=meervoud):
What is the plural of:
A
heroes
B
hero's
C
heros
D
held

Slide 18 - Quizvraag

Plurals (= meervoud): What is the plural of
wolf?
A
wolves
B
wolfs
C
wolvs
D
wolfes

Slide 19 - Quizvraag

Plurals (= meervoud):
What is the plural of:
A
child's
B
childs
C
childes
D
children

Slide 20 - Quizvraag

Meervoud
van
shoe
A
shoe
B
shoes
C
shoe's
D
schoenen

Slide 21 - Quizvraag

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
woman?
A
women
B
womans
C
women's
D
woman's

Slide 22 - Quizvraag

This, that, these, those
Dingen/mensen aanwijzen

Slide 23 - Tekstslide

Kies het juiste antwoord. (2 antwoorden mogelijk)

________ is my mother's ring.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 24 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:

______ books over here are mine!
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 25 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Can you give me _____ glass over there?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 26 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

I love ____ biscuits here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 27 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

Look at _____ shoes over there!
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 28 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
_________ is my car right here.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 29 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.
Do you know________ boys
over there?
A
these
B
those
C
that
D
which

Slide 30 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord. (2 antwoorden mogelijk)

I like ____ books.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 31 - Quizvraag

Voegwoorden
after, and, because, before, but, or, so, until

Slide 32 - Tekstslide

Kies het juiste voegwoord:
I was sick, ______ I went home
A
so
B
until
C
because
D
after

Slide 33 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord:

She really likes spaghetti ______ cake.

A
and
B
but
C
or
D
until

Slide 34 - Quizvraag

Welk voegwoord is juist?

They got married ______ the war had ended.
A
because
B
until
C
or
D
after

Slide 35 - Quizvraag

Vul het juiste voegwoord hier in:
We like school, _______ we don't like homework.
A
because
B
but
C
and
D
until

Slide 36 - Quizvraag

Vul het juiste voegwoord hier in:
Don't go anywhere ______ I get back.
A
but
B
because
C
and
D
until

Slide 37 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord:
Are you single _____ in a relationship?
A
because
B
but
C
or
D
so

Slide 38 - Quizvraag

Vul het juiste voegwoord in:
He was late ______ the bus didn't come
A
so
B
because
C
before
D
or

Slide 39 - Quizvraag