Kijk welke woorden samen voor de persoonsvorm kunnen, deze woorden zijn samen een zinsdeel.
Kijk welke woorden in dezelfde volgorde blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert, die woorden zijn samen een zinsdeel:
Ben en Jakob gaan van de duikplank springen.
Ben en Jakob gaan springen van de duikplank.
Van de duikplank gaan Ben en Jakob springen.
Gaan Ben en Jakob van de duikplank springen?
Een zin als: ‘Ben gaan van de duikplank springen en Jakob.’ is raar
‘Ben en Jakob’ is dus samen één zinsdeel