Verdienen en uitgeven H2

Verdienen en uitgeven H2
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Verdienen en uitgeven H2

Slide 1 - Tekstslide

Wat leidt niet tot een toename van het BBP?
A
Een toename van de AOW-uitgaven
B
Een toename van de productie
C
Een toename van het aantal verhuurde panden

Slide 2 - Quizvraag

Als het nominale bbp met 5% stijgt, en de inflatie is 2%. Met hoeveel procent verandert het reële bbp dan?
A
stijgt met 3%
B
stijgt met iets meer dan 3%
C
daalt met 3%
D
heeft geen invloed op het reële bbp

Slide 3 - Quizvraag

De inflatie is 2%, de koopkrachtstijging is 3,4%. Met hoeveel procent is het nominale inkomen gestegen?
A
1,4%
B
6,8%
C
5,4%

Slide 4 - Quizvraag

Een kweker (zonder inkopen) verkoopt voor € 20.000 bloemen aan een veiling. De veiling verkoopt de bloemen voor € 30.000 aan een bloemenzaak. De bloemzaak verkoopt de bloemen voor € 50.000 aan haar klanten.
Wat is de toegevoegde waarde?
A
€20.000
B
€30.000
C
€40.000
D
€50.000

Slide 5 - Quizvraag

De toegevoegde waarde van een bedrijf is niet gelijk aan:
A
De productie van een bedrijf
B
Het totale inkomen dat verdiend wordt in een bedrijf
C
De som van loon, huur, rente, pacht en winst
D
De omzet van het bedrijf

Slide 6 - Quizvraag

Bedrijven van land A doen de volgende uitgaven: 
Investeringen 30 miljard, loon 230 miljard,  huur/pacht 20 miljard, rente 40 miljard en winst 25 miljard. 
Gezinnen consumeren 285 miljard de rest wordt gespaard. 
Sleep naar de juiste plek
285 miljard
30 miljard
30 miljard
315 miljard
20 miljard
40 miljard

Slide 7 - Sleepvraag

Bereken de besparingen van gezinnen in miljarden euro's van dit land.
A
6
B
15
C
20
D
25

Slide 8 - Quizvraag

Bereken het
overheidssaldo
A
-3
B
-5
C
3
D
5

Slide 9 - Quizvraag

Bereken het saldo
import
A
415
B
373
C
418
D
393

Slide 10 - Quizvraag

Besparingen 68
Besparingen (S) - Investeringen (I) = 68 - 29 = 39
Overheidssaldo (B-O) = 142 - 139 = 3
Nationaal spaarsaldo = 42 --> uitgeleend aan buitenland om verschil tussen export (betalingen van buitenland aan ons) en import (betalingen van ons aan buitenland) mee te betalen. 
Import is dus 415 - 42 = 373


Slide 11 - Tekstslide

Besparingen 68
Nationaal inkomen (Y) = 460
Productie (BBP) = C 250 + I 29 + O 139 = 418 
Inkomen (Y) > productie (BBP) --> verschil is 460 - 418 = 42  
Nationaal spaarsaldo = 42 = saldo betalingsbalans --> exportoverschot  
Export - exportoverschot = import --> 415 - 42 = 373


Slide 12 - Tekstslide

Gaat de uitgaande
geldstroom
van de overheid
naar links of rechts
A
Links
B
Rechts

Slide 13 - Quizvraag

Wat vond je het moeilijkste vandaag en waarom?

Slide 14 - Open vraag