20220324 VEPL420AH niveau 4 leerjaar samenvatting stijl

Nederlands
VEPL420AH
samenvatting voor toets 3: stijl
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
VEPL420AH
samenvatting voor toets 3: stijl

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planning VEPL420AH
  1. TOETS 1: LEZEN (28-10) en herkansing (02-12)
  2. TOETS 2: SPELLING, GRAMMATICA & DICTEEWOORDEN: 02-02-2022 (herkansing Rox 17-02)
  3. TOETS 3: STIJL: 31 maart 2022
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING GECOMBINEERD: juni 2022.

        






Slide 3 - Tekstslide

zij-hun-hen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

dat-wat/
die-wie/
die-dat

Slide 8 - Tekstslide

die/dat
De volgende zinnen bestaan steeds uit twee delen. Het tweede deel begint met een woord dat verwijst naar een concreet woord uit het eerste deel:

Hier staat het huis dat ik wil kopen.
Ik koop de krentenbol die er smakelijk uitziet.
Anja is een meisje dat leuk kan dansen. (het meisje, dus dat)
Ik zit in een bus die erg slingert. (de bus, dus die)
Er staan hier huizen die bijna instorten. (de huizen, dus die)

Slide 9 - Tekstslide

Wat
Wat’ gebruik je: 

1. bij een overtreffende trap; 
Voorbeelden: Het mooiste wat ik ooit gezien heb. (overtreffende trap)

2. wanneer je terugverwijst naar de hele zin; 
Rick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. (terugverwijzend)

3. wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.
Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren. (onbepaald voornaamwoord) 

Slide 10 - Tekstslide

die/wie
Je kunt 'die' soms ook vervangen door 'wie'. Dat geldt alleen als het woord verwijst naar een persoon, en als het woord meewerkend voorwerp is. In zulke gevallen is 'wie' iets netter, maar het is niet verplicht.

Deze twee zinnen kunnen dus allebei: 
De serveerster die we een fooi geven, is erg vriendelijk. 
De serveerster wie we een fooi geven, is erg vriendelijk.
Als er een voorzetsel bij komt, is alleen wie nog goed: 
De serveerster aan wie we een fooi geven, is erg vriendelijk. 

Slide 11 - Tekstslide

alle/enige/
sommige/beide/andere/vele

Slide 12 - Tekstslide

Wel 'N'
* Als het slaat op mensen én zelfstandig wordt gebruikt, 
plaats je wel  een 'n'. 

Bijvoorbeeld: 
* De meesten zijn hier in de jaren vijftig komen wonen. 
* Enkelen kozen voor een vegetarisch gerecht, maar de meesten gingen voor de biefstuk. 
Geen 'N' 
* Als het slaat op dingen plaats je geen 'n'.
 * Bijv.: Mijn auto moet zuiniger zijn dan andere en voorzien zijn van de nieuwste snufjes. 

* als het woord bijvoeglijk wordt gebruikt. 
* Bijv.: Sommige leerlingen  hebben de toets gehaald. 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld: alle/allen
'Alle' is juist als:
Koeien, paarden, schapen en geiten, alle graseters, hebben een wei nodig.

De regel hiervoor is: schrijf het woord met-n wanneer het woord een zelfstandig gebruikt wordt én het woord personen aanduidt.

'Allen' is juist als:
Na een heftige ruzie spraken beiden lange tijd geen woord.
Velen gingen meteen naar huis, maar sommigen bleven napraten.



Slide 14 - Tekstslide

als/dan

Slide 15 - Tekstslide

Gebruik van als
  • Bij vergelijkingen met (net) zo ... en even ..

    'Donna is even oud als Amber.'
      'Donna is net zo oud als Amber.' 
      'Suriname is vier keer zo groot als Nederland.'

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Gebruik van dan
  • Na een vergrotende trap: groter dan, meer dan, beter dan 
  • Na ander, andere of anders

'Anders dan mijn zus hou ik erg van katten.'

'Het is een ander verhaal dan ik eerst dacht.'

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Tenzij/mits/
hoewel

Slide 20 - Tekstslide

Tenzij/mits/hoewel
  • Mits = ‘(alleen) als’, ‘op voorwaarde dat’. 

  • Tenzij = ‘maar niet als’, ‘behalve als’.

  • Hoewel = 'aan de andere kant', 'alhoewel'


Slide 21 - Tekstslide

Oefeningen op de computer:
Studiemeter > Via Starttaal online > 3F > Stijl:

  • zij-hun-hen: oefening 1 t/m 3 + deeltoets
  • alle/enige/sommige/beide: oefening 1 t/m 3 + deeltoets
  • alle/enige/sommige/beide/andere/vele: oefening 1 t/m 3 + deeltoets
  • als/dan: oefening 1 t/m 3 + deeltoets
  • tenzij/mits/hoewel: oefening 1 t/m 3 + deeltoets






Slide 22 - Tekstslide

Planning VEPL420AH
  1. TOETS 1: LEZEN (28-10) en herkansing (02-12)
  2. TOETS 2: SPELLING, GRAMMATICA & DICTEEWOORDEN: 02-02-2022 (herkansing Rox 17-02)
  3. TOETS 3: STIJL: 31 maart 2022
  4. TOETS 4: WERKWOORDSPELLING GECOMBINEERD: juni 2022.

        






Slide 23 - Tekstslide