Nask 2E: Toets H4 Elektriciteit

Toets H.4: Elektriciteit 2E

2H/V hoofdstuk  4 ( 35 vragen)
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Toets H.4: Elektriciteit 2E

2H/V hoofdstuk  4 ( 35 vragen)

Slide 1 - Tekstslide

Toets uitleg
Jullie krijgen in totaal 35 vragen. Er zitten zowel open vragen als meerkeuze vragen tussen. 
In totaal krijgen jullie 45 minuten voor deze toets. Dat betekent dat je gemiddeld meer dan een minuut per vraag hebt. Na 45 minuten sluit de toets. 
Jullie hebben de camera in de Meet aan, microfoons uit, telefoons zijn opgeborgen. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 1:
Welke is een geleider?
A
Lucht
B
Rubber
C
Aluminium
D
Kunststof

Slide 4 - Quizvraag

Vraag 2:
Geleiders laten de stroom ........ door
A
Goed
B
Slecht
C
Niet
D
Wel

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 3:
Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Meter
B
Volt
C
Ampere
D
Kilo

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 4:
Hieronder staan 4 stoffen.
Welke stoffen is een geleider?
A
goud
B
lucht
C
plastic
D
hout

Slide 7 - Quizvraag

Vraag 5:
Bij een open stroomkring werken apparaten
A
Wel
B
Niet

Slide 8 - Quizvraag

Vraag 6:
Een stroommeter plaats je altijd ...
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel

Slide 9 - Quizvraag

Vraag 7:
Vul het ontbrekende woord in:
Een ... is een bron die elektrische energie levert.
A
voltmeter
B
spanningsbron
C
amperemeter

Slide 10 - Quizvraag

Vraag 8:
Vul in...
0,375 A =……………. mA

Slide 11 - Open vraag

Vraag 9:
Vul in.
56 mA =………….. A

Slide 12 - Open vraag

Vraag 10:
Naomi heeft een stroommeter met drie meetbereiken: 0-50 mA, 0-500 mA en 0-5 A. De stroomsterkte die ze wil meten, ligt tussen 350 en 1250 mA.
Welk meetbereik kan ze daarvoor het beste gebruiken?
A
0-5mA
B
0-500mA
C
0-5A

Slide 13 - Quizvraag

Vraag 11:
Marijn heeft een fietslampje van 6 volt. Hij sluit het aan op 1,5 volt.
Wat zal er gebeuren?
A
het lampje zal niet branden
B
het lampje zal zwak branden
C
het lampje zal sterk branden
D
het lampje zal doorbranden

Slide 14 - Quizvraag

Vraag 12:
Als je twee batterijen in serie wilt schakelen, moet je ze ...
A
met de minpolen tegen elkaar leggen
B
met de pluspool tegen de minpool leggen
C
met de pluspolen tegen elkaar leggen

Slide 15 - Quizvraag

Vraag 13:
Je meet hier .... Volt

Slide 16 - Open vraag

Vraag 14:
Op een verlengsnoer kan maximaal 1A stroom, Marije wil de volgende apparaten aansluiten: televisie 540mA, dvd speler 350 mA, computer 125 mA, en een bureaulamp 250 mA
Laat met een berekening zien of dit kan

Slide 17 - Open vraag

Vraag 15:
Reken het vermogen uit van het volgende apparaat: spanning=230V en stroomsterkte is 0,5 A

Slide 18 - Open vraag

Vraag 16:
Welk antwoord is juist?
A
Als bij de serie schakeling 1 lamp stuk gaat blijven de andere lampen branden
B
Als bij de parallel schakeling 1 lamp stuk gaat blijven de andere lampen branden
C
Als bij de serie schakeling 2 lampen stuk gaat blijven de andere lampen branden
D
Als bij de parallel schakeling 1 lamp stuk gaat gaan de andere lampen uit

Slide 19 - Quizvraag

Vraag 17:
Gegeven: spanning = 230 V en de
stroomsterkte = 0,5 A
Gevraagd: Met welke formule kan ik het vermogen uitrekenen en wat is het juiste antwoord?
A
P = UxI P = 115W
B
P = U : I P = 460W
C
P = I : U P = 0,02W
D
P = U - I P = 229,5W

Slide 20 - Quizvraag

Vraag 18:
Hoe hoog is de netspanning in huis?
A
230 V gelijkspanning
B
12 V wisselspanning
C
115 V gelijkspanning
D
230 V wisselspanning

Slide 21 - Quizvraag

Vraag 19:
Bij een techniekles raakt een leerling een kapotte elektriciteitsdraad aan en komt onder stroom te staan. Doordat zijn vingers verkrampen kan hij de draad niet loslaten.
Wat moet je als eerste doen?
A
Met de noodknop de elektriciteit uitschakelen.
B
De elektriciteitsdraad uit zijn hand lostrekken.
C
De docent zoeken.
D
Een brandblusser halen.

Slide 22 - Quizvraag

Vraag 20:
Welk antwoord is GEEN spanningsbron?
A
schakelaar
B
batterij
C
dynamo
D
generator

Slide 23 - Quizvraag

Vraag 21:
Als de schakelaar gesloten wordt is er sprake van ...
A
een verbroken stroomkring
B
een lamp die uit gaat
C
een gesloten stroomkring
D
een lamp die geen licht geeft

Slide 24 - Quizvraag

Vraag 22:
Elk onderdeel in een stroomkring heeft een eigen functie. Wat is de functie van de batterij?
A
levert energie
B
meet de energie in een stroomkring
C
vervoert energie
D
zet energie om in warmte

Slide 25 - Quizvraag

Vraag 23:
Wat is de eenheid van stroomsterkte?
A
Ampere (A)
B
Volt (V)
C
Watt(W)

Slide 26 - Quizvraag

Vraag 24:
Vier batterijen van 6 V worden in serie geschakeld. Dit levert een spanning op van:
A
1,5V
B
6V
C
12V
D
24V

Slide 27 - Quizvraag

Vraag 25:
Jeroen sluit een lampje van 3V op een spanningsbron van 12V.
Wat gebeurt er?
A
lampje zal doorbranden
B
lampje zal fel branden
C
lampje zal niet branden
D
lampje zal zwak branden

Slide 28 - Quizvraag

Vraag 26:
Welke uitspraak over een parallelschakeling is waar?
A
branden alle lampjes of zijn alle lampjes uit
B
de stroomsterkte is overal evengroot
C
er komen geen vertakkingen voor
D
je kunt elk lampje afzonderlijk aan zetten

Slide 29 - Quizvraag

Vraag 27:
Welke uitspraken over deze schakelingen is waar?
A
Het zijn allebei parallel schakelingen
B
Het zijn allebei serieschakelingen
C
bovenste is parallel en onderste is serie
D
bovenste is serie en onderste is parallel

Slide 30 - Quizvraag

Vraag 28:
In deze schakeling draait Carlo lampje 2 los.
Wat gebeurt er met de andere lampjes?
A
lampje 1 gaat uit en 3 blijft branden
B
lampje 1 blijft branden en 3 gaat uit
C
lampje 1 en 3 blijven branden
D
lampje 1 en 3 gaan allebei uit

Slide 31 - Quizvraag

Vraag 29:
Welk nummer stelt een spanningsmeter voor?
A
1
B
2
C
3
D
5

Slide 32 - Quizvraag

Vraag 30:
Het vermogen van een apparaat kun uitrekenen met de formule:
A
vermogen=spanning + stroomsterkte
B
vermogen= spanning : stroomsterkte
C
vermogen= spanning X stroomsterkte
D
vermorgen= spanning-stroomstekte

Slide 33 - Quizvraag

Vraag 31:

5mA = ...
A
5000A
B
50A
C
0,005A
D
0,5A

Slide 34 - Quizvraag

Vraag 32:

452 mA = ...
A
0,452A
B
45200A
C
4,52A
D
4520A

Slide 35 - Quizvraag

Vraag 33:

5,75 A = ...
A
57,5 mA
B
5750 mA
C
0,575 mA
D
0,00575 mA

Slide 36 - Quizvraag

Vraag 34:

0,85 A = ...
A
85 mA
B
0,0085 mA
C
850 mA
D
0,085 mA

Slide 37 - Quizvraag

Vraag 35:
Op welke manier zijn deze 5 lampen geschakeld?

Slide 38 - Open vraag

Slide 39 - Tekstslide