Dit hoofdstuk gaat over geluid. Over de voortplantingss
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
ho 5 Geluid!
Dit hoofdstuk gaat over geluid. Over de voortplantingss
Slide 1 - Tekstslide
Frequentie van geluid =
A
Toonhoogte van geluid
B
Hardheid van
geluid
Slide 2 - Quizvraag
hoge frequentie
lage frequentie
meer decibel
minder decibel
Slide 3 - Sleepvraag
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Rekenen met decibel
Om te rekenen met de decibel moet je een rekentrukje uithalen.
Als de geluid twee keer zo hard is neemt de geluidsterkte met 3 dB toe.
Je moet een tabel maken.
Stel je hebt een brommer die geluid maakt.
Volgens je BINAS is dit 85 dB
Verdubbel je het aantal brommers (1 -> 2 -> 4 -> 8 -> 16) dan komt er bij ieder stapje 3 dB bij (85 -> 88 -> 91 -> 94 -> 97)
Slide 8 - Tekstslide
Er zijn twee instrumenten. Het eerste instrument heeft een toon met een frequentie van 500 Hz. De tweede heeft een toon met een frequentie van 5000 Hz. Welk instrument klinkt het hoogste?
A
De eerste
B
De tweede
C
Beide even hoog
Slide 9 - Quizvraag
ho 6 Hefbomen
Enkele hefbomen
- één arm.
Dubbele Hefbomen
- Twee armen.
Slide 10 - Tekstslide
Verklaar dit?
Slide 11 - Tekstslide
Wat is een moment?
Slide 12 - Tekstslide
Katrollen maken het makkelijk
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Druk
Slide 15 - Tekstslide
Druk
Slide 16 - Tekstslide
Verschil tussen kracht en druk?
Een kracht oefen je uit op een voorwerp. De kracht wordt uitgedrukt in newton.
Druk is de kracht die een voorwerp uitoefent op een oppervlakte.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Zwaartekracht berekenen:
Om de zwaartekracht op een voorwerp te berekenen gebruik je de formule:
Waar g = 10 N/kg
Fz=m⋅g
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Druk in de praktijk:
de naaldhakken van Angelina Jolie en een olifantenpoot
Slide 21 - Tekstslide
Olifant
Een mannetjesolifant weegt ongeveer 5000 kg.
De oppervlakte van een poot is 0,025 m².
Hoe groot is de zwaartekracht die de olifant uitoefent: ?
Hoeveel oppervlakte hebben 4 poten samen: ?
Hoe groot is nu de druk: ?
Slide 22 - Tekstslide
Angelina Jolie
Angelina weegt ongeveer 60 kg.
De oppervlakte van een hak is 0,0005 m².
Hoe groot is de zwaartekracht die Angelina uitoefent: ?
Er wordt voorzichtig een ring in het water gedaan.
De maatcilinder is dan tot 10,3 ml gevuld.
a) Wat is het volume van de ring?
b) De massa van de ring is 5,8g, wat is de dichtheid van de ring?
c) Gebruik het Binas. Is de ring wel of niet van goud? Waarom?
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Controlevragen
Bereken het volume van 2 kg zilver.
Slide 32 - Tekstslide
Geg: m = 2000 g
ρ = 10,5 g/cm3
Gevr: V
Opl: V = m/ ρ
V = 2000/10,5
V = 190,5 cm3
Slide 33 - Tekstslide
Controlevragen
Bereken de massa van een stuk koper met een volume van 25cm3.
Slide 34 - Tekstslide
Geg: V = 25 cm3
ρ = 8,96 g/cm3
Gevr: m
Opl: m = V x ρ
m = 25 x 8,96
m = 224 g
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
7.4 Chemische reacties
Bij elke chemische reactie verdwijnt er minstens 1 stof. Er ontstaat ook minstens 1 stof.
Een chemische reactie is ook niet terug te draaien. Als je een eitje bakt, kun je hem niet meer terug in zijn originele vorm krijgen. Een ijsklontje kun je steeds opnieuw bevriezen en smelten. Dit is een faseovergang.
Slide 38 - Tekstslide
Corrosie
Veel metalen worden aangetast door stoffen in de lucht zoals zuurstof (O2) en water (H2O). Dat noem je corrosie.
Slide 39 - Tekstslide
Reactieschema
In een reactieschema zet je de beginstoffen vóór de pijl
In een reactieschema zet je de reactieproducten na de pijl
Slide 40 - Tekstslide
Reactieschema voor verbranding:
brandstof + zuurstof --> reactieproducten
Slide 41 - Tekstslide
Soorten reacties
Scheikundige reacties - Deze zijn niet onomkeerbaar
Natuurkundige reacties: dit is omkeerbaar (Fases)
Slide 42 - Tekstslide
vragen voor de LL
Slide 43 - Tekstslide
afstand=geluidsnelheid X ......
A
meter
B
tijd
C
snelheid
D
index
Slide 44 - Quizvraag
Wat is de eenheid van kracht?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt
Slide 45 - Quizvraag
Wat is de eenheid van druk?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt
Slide 46 - Quizvraag
Hoe bereken je de druk
A
oppervlakte x massa
B
oppervlakte x kracht
C
massa : oppervlakte
D
kracht : oppervlakte
Slide 47 - Quizvraag
Bereken de druk. Een voorwerp heeft een massa van 12 kg en staat op een ondersteunend vlak van 0,6 m^2
A
2,0 N/m^2
B
20 N/m^2
C
2,0x10^2 N/m^2
D
2,0x10^3 N/m^2
Slide 48 - Quizvraag
Een vrachtwagen moet door een modderig terrein om de lading te lossen. Hoe kan de chauffeur er voor zorgen dat de banden minder diep in de modder komen te zitten?
A
De banden verbreden
B
De banden versmallen
C
Minder banden
D
kleinere banden
Slide 49 - Quizvraag
Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter
Slide 50 - Quizvraag
Een punaise heeft een punt met een oppervlakte van 1 mm^2. De dikke kant van de punaise is 100 mm^2. Je duwt met een kracht van 50 N op de punaise. Wat is de kracht van de punaisepunt op het prikbord?
A
50 N
B
5,0X10^4 N
C
0,50 N
D
5,0x10^7 N
Slide 51 - Quizvraag
10 N/cm2 = ..... Pa
A
10 Pa
B
1000 Pa
C
100000 Pa
D
100000000 Pa
Slide 52 - Quizvraag
Bereken de druk van een dame van 70 kg die op naaldhakken loopt en met 1 hak op de grond staat. De naaldhak heeft een oppervlakte van 1 cm2