SE3 uitleg ho 5 t/m 7 2022

 ho 5 Geluid!
Dit hoofdstuk gaat over geluid. Over de voortplantingss
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

 ho 5 Geluid!
Dit hoofdstuk gaat over geluid. Over de voortplantingss

Slide 1 - Tekstslide

Frequentie van geluid =
A
Toonhoogte van geluid
B
Hardheid van geluid

Slide 2 - Quizvraag

hoge frequentie
lage frequentie
meer decibel
minder decibel

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Rekenen met decibel

Om te rekenen met de decibel moet je een rekentrukje uithalen.

Als de geluid twee keer zo hard is neemt de geluidsterkte met 3 dB toe.

Je moet een tabel maken.

Stel je hebt een brommer die geluid maakt.

Volgens je BINAS is dit 85 dB

Verdubbel je het aantal brommers (1 -> 2 -> 4 -> 8 -> 16) dan komt er bij ieder stapje 3 dB bij (85 -> 88 -> 91 -> 94 -> 97) 

Slide 8 - Tekstslide

Er zijn twee instrumenten. Het eerste instrument heeft een toon met een frequentie van 500 Hz. De tweede heeft een toon met een frequentie van 5000 Hz. Welk instrument klinkt het hoogste?
A
De eerste
B
De tweede
C
Beide even hoog

Slide 9 - Quizvraag

ho 6 Hefbomen
Enkele hefbomen
- één arm.

Dubbele Hefbomen
- Twee armen.

Slide 10 - Tekstslide

Verklaar dit?

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een moment?

Slide 12 - Tekstslide

Katrollen maken het makkelijk

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Druk

Slide 15 - Tekstslide

Druk

Slide 16 - Tekstslide

Verschil tussen kracht en druk?

Een kracht oefen je uit op een voorwerp. De kracht wordt uitgedrukt in newton.

Druk is de kracht die een voorwerp uitoefent op een oppervlakte.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Zwaartekracht berekenen:

Om de zwaartekracht op een voorwerp te berekenen gebruik je de formule:



Waar g = 10 N/kg
Fz=mg

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Druk in de praktijk: 
de naaldhakken van Angelina Jolie en een olifantenpoot

Slide 21 - Tekstslide

Olifant
 Een mannetjesolifant weegt ongeveer 5000 kg.
De oppervlakte van een poot is 0,025 m².

 Hoe groot is de zwaartekracht die de olifant uitoefent: ?
Hoeveel oppervlakte hebben 4 poten samen: ?

Hoe groot is nu de druk: ?

Slide 22 - Tekstslide

Angelina Jolie
 Angelina weegt ongeveer 60 kg.
De oppervlakte van een hak is 0,0005 m².

 Hoe groot is de zwaartekracht die Angelina uitoefent: ?
 Hoeveel oppervlakte hebben beide naaldhakken: ? 
Hoe groot is nu de druk: ?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Stofeigenschappen

Eigenschappen waaraan je een stof kan herkennen;

Geur, kleur, smaak, kookpunt, smeltpunt, geleidbaarheid stroom, oplosbaarheid, dichtheid, hardheid.


Slide 25 - Tekstslide

GEEN stofeigenschappen

Massa, volume, lekker, gewicht, lengte.

Hieraan kun je niet zien welke stof het is.

Slide 26 - Tekstslide

Formule voor dichtheid

   
Dichtheid = massa : volume



ρ = m/V



 



ρ = dichtheid (g/cm3)



m = massa (g)



V = volume (cm3)

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Controlevragen
Schrijf de formule van de dichtheid om naar:
m =...... 
V = ......

Reken om:   1g/cm3 = .....kg/m3

Slide 29 - Tekstslide

Controlevragen :
Een maatcilinder is met 10mL water gevuld.
Er wordt voorzichtig een ring in het water gedaan.
De maatcilinder is dan tot 10,3 ml gevuld.



a) Wat is het volume van de ring?

b) De massa van de ring is 5,8g, wat is de dichtheid van
     de ring?

c) Gebruik het Binas. Is de ring wel of niet van goud?
    Waarom? 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Controlevragen
Bereken het volume van 2 kg zilver.

Slide 32 - Tekstslide

Geg:  m = 2000 g
            ρ = 10,5 g/cm3


Gevr:  V

Opl:   V = m/ ρ
           V = 2000/10,5
             V = 190,5 cm3

Slide 33 - Tekstslide

Controlevragen
Bereken de massa van een stuk koper met een volume van 25cm3. 

Slide 34 - Tekstslide

Geg:    V = 25 cm3
             ρ = 8,96 g/cm3

Gevr:    m

Opl:      m = V x ρ
              m = 25 x 8,96
              m = 224 g

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

7.4 Chemische reacties

Bij elke chemische reactie verdwijnt er minstens 1 stof. Er ontstaat ook minstens 1 stof.


Een chemische reactie is ook niet terug te draaien. Als je een eitje bakt, kun je hem niet meer terug in zijn originele vorm krijgen. Een ijsklontje kun je steeds opnieuw bevriezen en smelten. Dit is een faseovergang.



Slide 38 - Tekstslide

Corrosie
Veel metalen worden aangetast door stoffen in de lucht zoals zuurstof (O2) en water (H2O). Dat noem je corrosie.

Slide 39 - Tekstslide

Reactieschema

In een reactieschema zet je de beginstoffen  vóór de pijl

In een  reactieschema zet je de  reactieproducten na de pijl

Slide 40 - Tekstslide

Reactieschema voor verbranding:


brandstof + zuurstof -->  reactieproducten

Slide 41 - Tekstslide

Soorten reacties

Scheikundige reacties - Deze zijn niet onomkeerbaar


Natuurkundige reacties: dit is omkeerbaar (Fases)


Slide 42 - Tekstslide

vragen voor de LL

Slide 43 - Tekstslide

afstand=geluidsnelheid X ......
A
meter
B
tijd
C
snelheid
D
index

Slide 44 - Quizvraag

Wat is de eenheid van kracht?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt

Slide 45 - Quizvraag

Wat is de eenheid van druk?
A
Newton
B
Kilogram
C
Newton per vierkante meter
D
Watt

Slide 46 - Quizvraag

Hoe bereken je de druk
A
oppervlakte x massa
B
oppervlakte x kracht
C
massa : oppervlakte
D
kracht : oppervlakte

Slide 47 - Quizvraag

Bereken de druk. Een voorwerp heeft een massa van 12 kg en staat op een ondersteunend vlak van 0,6 m^2

A
2,0 N/m^2
B
20 N/m^2
C
2,0x10^2 N/m^2
D
2,0x10^3 N/m^2

Slide 48 - Quizvraag

Een vrachtwagen moet door een modderig terrein om de lading te lossen. Hoe kan de chauffeur er voor zorgen dat de banden minder diep in de modder komen te zitten?
A
De banden verbreden
B
De banden versmallen
C
Minder banden
D
kleinere banden

Slide 49 - Quizvraag

Waarom zak je minder in de sneeuw met ski's?
A
Je zwaartekracht wordt minder
B
Je zwaartekracht wordt meer
C
Je oppervlak met de sneeuw wordt kleiner
D
Je oppervlak met de sneeuw wordt groter

Slide 50 - Quizvraag

Een punaise heeft een punt met een oppervlakte van
1 mm^2. De dikke kant van de punaise is 100 mm^2.
Je duwt met een kracht van 50 N op de punaise.
Wat is de kracht van de punaisepunt op het prikbord?
A
50 N
B
5,0X10^4 N
C
0,50 N
D
5,0x10^7 N

Slide 51 - Quizvraag

10 N/cm2 = ..... Pa
A
10 Pa
B
1000 Pa
C
100000 Pa
D
100000000 Pa

Slide 52 - Quizvraag

Bereken de druk van een dame van 70 kg die op naaldhakken loopt en met 1 hak op de grond staat. De naaldhak heeft een oppervlakte van 1 cm2
A
7,0x10^2 N/m2
B
7,0 x 10^6 N/m2
C
0,00070 N/m2
D
7,0 N/m2

Slide 53 - Quizvraag