Persoonlijk voornaamwoord
Als het persoonlijk voornaamwoord een lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp is, of een voorzetsel voor zich heeft staan, staat het in de voorwerpsvorm.
Lijdend voorwerp: wie/wat + wg + o?
Meewerkend voorwerp: aan of voor wie/wat + wg + o
Voorzetsel: woordjes waar je vakantie of de kast achter kan zetten